Voorts op de rekeste van gedeputeerden uit en, vertegenwoordigende de geërfden van het ambt Lijmers , houdende verzoek , dat het voorschreven con-t flict moge worden ingetrokken ;

Gezien het rapport der bovengemelde departemen-

, 17 Maart") . „

ten, van den . 182* ,n . sï;

1 April S

Den Piaad van State gehoord;

I11 aanmerking nemende, dal de eischers bij dc regterlijke magt hebben gevraagd de afbreking en vernietigd van werken, welke door de verweerders niet op eigen gezag waren aangelegd , maar waartoe deze door de Gedeputeerde Staten der provincie waren gemagu'gd geworden ;

Dat in het onderwerpelijk geval in geenen deele de rede is van eene eigenlijk gezegde erf-dienstbaarheid van waterleiding, maar van de bestaanbaarheid van waterwerken, welke door de verweerders waren aangelegl, tot bevordering van de waterloziug der naburige landen, en overeenkomstig de reglementaire bepa'ingen, welke deswege door het kollegie van Gededeputeerde Staten waren goedgekeurd , nadat de wedei zijdsche be'anghebbeaden, en alzoo ook dc eischers in hun belang zijn gehoord geworden ;

Dat de instellingen der D jksbesturen zijn gehandhaafd , zoo wel bij art. en 4° van het decreet van 18 October 1810; bij het decreet van i4 Nq-