Den Raad van State gehoord;

Gezien de algemeene bepalingen vervat in art. 8 , n en 12 der wet van den nden Juli i8l4 (staatsblad n°. 79);

Gezien het 2de gedeelte van art. 47 dier wet, waarbij het visschen met den hengel op de publieke wegen in de daar langs vlietende wateren wordt vrijgesteld , van de verpligting om daartoe consent te moeten hebben verkregen.

En in ervaring gekomen zijnde dat het bij velen daarvoor wordt gehouden, als of de voorsz. wet de even bedoelde soort van visscherij ook in dcu gesloten vischtijd zou hebben veroorloofd, en dat daaruit groote misbruiken tot nadeel der visscherij zijn ontstaan ;

Hebben goedgevonden en verstaan te verklaren dat, ofschoon het visschen met den hengel in de hand op de publieke wegen, in de daar langs vlietende wateren, volgens art. 47 (2e. lid) der wet van den nden Juli i8i4 (staatsblad n°. 79), niet aan het vragen van consent is onderworpen, hierdoor echter niet kan worden verstaan, dat zoodanig visschen met den hengel, ook in den gesloten vischtijd, in de bedoelde wateren zoude mogen geschieden; wordende dienvolgens ieder, dien het aangaat, gewaarschuwd om zich in den gesloten vischtijd te onthouden van het visschen voornoemd , a's zullende d« overtreders vervallen in de straffen, bedreigd Lij