veren, de deelneming aan den dienst worden verboden, of indien de ambtenaar chef van een gemeentelijk korps is, door den burgemeester.

4. Het verbod tot deelneming aan den dienst houdt tevens in het verbod tot het betreden van dienstlokalen of terreinen.

5. De ambtenaar ontvangt over den tijd, gedurende welken het hem, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, verboden is aan den dienst deel te nemen, zijn volle bezoldiging.

67. 1. Indien Onze Minister van Justitie voor zooveel het Korps Rijkspolitie betreft en Onze Minister van Binnenlandsche Zaken voor zooveel de gemeentepolitie betreft voorschrijven beoordeelingslijsten (conduitestaten) aan te houden, moet de ambtenaar in de gelegenheid worden gesteld, zoo spoedig mogelijk kennis te nemen van beoordeelingen, voorzoover deze niet gunstig luiden, door een hooger geplaatste daarin over hem uitgebracht. De ambtenaar is, desgevorderd. verplicht, schriftelijk te verklaren, dat hij van de beoordeeling heeft kennis genomen en is

1 bevoegd, zijne bezwaren tegen de beoordeeing schriftelijk in te brengen.

2. Klachten en anonieme mededeelingen, welke niet hebben geleid tot een onderzoek of strafoplegging, als bedoeld in het Politietuchtreglement, worden aan den betrokken ambtenaar medegedeeld, indien zij zijn aanzien kunnen schaden.

68. 1. Aan den ambtenaar kan door of vanwege den Algemeen Inspecteur van Rijkspolitie, voor zooveel het Korps Rijkspolitie betreft, of den chef van het korps, voor zooveel de gemeentepolitie betreft, de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

2. Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf aldaar zijn vastgesteld.

3. Hij is verplicht zich aldaar te onderwerpen aan een door of vanwege den Algemeen Inspecteur van Rijkspolitie, voor zooveel het Korps Rijkspolitie betreft, of den chef van het korps, voor zooveel de gemeentepolitie betreft, gelast onderzoek aan zijn lichaam of aan zijn kleeding of van zijn aldaar aanwezige goederen. Degene, op wiens last het onderzoek plaats heeft, neemt de noodige maatregelen, ten einde daarbij niet redelijke en niet behoorlijke bejegening te voorkomen.

69. 1. De ambtenaar kan wegens buitengewone toewijding of bijzondere loffelijke dienstverrichtingen worden beloond.

2. De belooningen zijn:

a. tevredenheidsbetuiging;

b. extra verlof;

c. gratificatie;

d. buitengewone verhooging van bezoldiging op den voet van de in artikel 9, eerste lid, bepaalde regeling;

e. buitengewone bevordering.

3. De belooningen, bedoeld in het vorige lid, onder a en b, worden toegekend door of

vanwege den Algemeen Inspecteur van Rijks, politie, voor zooveel het Korps Rijkspolitie betreft, of den chef van het korps, voor zooveel de gemeentepolitie betreft, die, bedoeld onder c en d, onderscheidenlijk voor wat betreft het Korps Rijkspolitie en de gemeentepolitie door of vanwege den Algemeen Inspecteur en den burgemeester en die, bedoeld onder e, door het in artikel 8, eerste lid, bedoelde gezag.

HOOFDSTUK VIII.

Buitenfunctiestelling en ontslag.

70. 1. De ambtenaar kan buiten functie worden gesteld:

a. wanneer een strafrechtelijke vervolging tegen hem wordt ingesteld;

b. wanneer hem door de daartoe bevoegde macht het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeeling is gedaan;

c. wanneer het belang van den dienst zulks vordert.

2. In afwachting van een buitenfunctiestelling kan de ambtenaar voorloopig buiten functie worden gesteld door den chef van het korps.

71. De ambtenaar is van rechtswege buiten functie gesteld, indien hij:

a. zich in verzekerde bewaring bevindt;

b. in een krankzinnigengesticht wordt verpleegd.

72. 1. Gedurende den tijd, dat de ambtenaar ingevolge artikel 70, aanhef en onder a, of ingevolge artikel 71, aanhef en onder a, buiten functie is gesteld, wordt de bezoldiging voor één derde gedeelte ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, plaats vinden. Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan aan den ambtenaar worden uitbetaald.

2. De ingevolge het eerste lid ingehouden bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien de buitenfunctiestelling niet door een door den strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zooverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

3. Gedurende den tijd, dat de ambtenaar ingevolge artikel 70, aanhef en onder b, buiten functie is gesteld kan tot den in de strafaanzegging of -oplegging genoemden datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden. Van bedoelden datum van ingang van het ontslag af wordt de bezoldiging geheel ingehouden. Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan aan den ambtenaar worden uitbetaald.

4. De ingevolge het derde lid ingehouden bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien op de buitenfunctiestelling bestraffing van den ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.