S. H 145

p Mei 1947. BESLUIT tot vaststelling van het Politietuchtreglement.

Wij WILHELMINA, enz.;

Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken van 4 December 1946, afd. Politie, Bureau Rijkspolitie, No. org. 434-11/46 en van 6 December 1946, afd. Openbare Orde en Veiligheid, Bureau A, No. 39799;

Gelet op artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Politiebesluit 1945;

Den Raad van State gehoord (advies van 11 Februari 1947, No. 19);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 2 Mei 1947, Afd. Politie, Bur. Rijkspolitie, no. 3048, en Afd. Openbare Orde en Veiligheid, Bur. A, no. U 3021;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Art. 1» 1. Ambtenaar, in den zin van dit besluit, is hij, die door het bevoegd gezag is aangesteld om hier te lande in bezoldigden burgerlijken openbaren dienst werkzaam te zijn bij het Korps Rijkspolitie of bij de gemeentepolitie.

2. Niet is ambtenaar in den zin van dit besluit, hij, met wien een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten.

3. Dit besluit is niet van toepassing op den ambtenaar, die bij het Korps Rijkspolitie of bij de gemeentepolitie is aangesteld om uitsluitend administratief of technisch werkzaam te zijn.

2. 1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege worden gestraft.

2. Plichtsverzuim omvat zoowel het overtreden van eenig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

3. 1. De tuchtstraffen, welke kunnen worden opgelegd, zijn:

a. schriftelijke berisping;

b. buitengewone dienst;

c. beperking van het vacantieverlof;

d. geldboete;

e. inhouding van bezoldiging;

/. terugzetting in bezoldiging of stilstand van periodieke verhooging van bezoldiging;

ê- verplaatsing of opwachtgeldstelling ter beschikking;

h. uitsluiting van bevordering;

i. terugzetting in rang, al of niet voor een bepaalden tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

j. schorsing;

k. ontslag.

2. De straffen, bedoeld in het eerste lid onder a, b, c en d, worden voor wat betreft ambtenaren van de gemeentepolitie door den chef van het korps, indien deze hoofdcommissaris of commissaris van politie is en in andere gevallen door den burgemeester, en voor wat betreft ambtenaren van het Korps

Rijkspolitie door den Algemeen-Inspecteur den commandant van een gewest of van een district of een anderen door Onzen Minister van Justitie daartoe aangewezen officier van het Korps Rijkspolitie opgelegd; de straffen, hiervoren bedoeld onder e, i, g, h en i worden, voor zooveel betreft de ambtenaren van het Korps Rijkspolitie opgelegd door den Algemeen-Inspecteur of een anderen door Onzen Minister van Justitie daartoe aangewezen officier van het Korps Rijkspolitie en voor zooveel betreft de ambtenaren van de gemeentepolitie door den burgemeester; de straffen, bedoeld onder j en k, worden opgelegd door het gezag, dat bevoegd is tot aanstelling in het ambt, laatstelijk door den ambtenaar bekleed.

3. De oplegging van de in het eerste lid onder b tot en met i genoemde straffen geschiedt met inachtneming van het volgende:

i°. buitengewone dienst, wordt opgelegd ten minste voor één en ten hoogste voor twee uren per dag gedurende ten hoogste 14 dagen; deze straf wordt niet op Zondagen en voor den ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen ondergaan of ten uitvoer gelegd;

20. beperking van het vacanti everlof wordt opgelegd voor ten hoogste 1/3 van het aantal dagen, waarop per kalenderjaar aanspraak bestaat;

3°. geldboete bedraagt ten minste f 1 en ten hoogste f 50;

40. inhouding van bezoldiging geschiedt ten hoogste tot het bedrag, dat den ambtenaar over één maand zou worden uitbetaald;

5°. terugzetting in bezoldiging geschiedt voor ten hoogste het bedrag van de twee laatste periodieke verhoogingen;

6°. stilstand van periodieke verhooging van bezoldiging wordt opgelegd voor niet langer dan vier jaren;

7°. verplaatsing en opwachtgeldstelling ter beschikking geschieden met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 51, 52 en 53, eerste lid van het Politie-ambtenarenreglement; artikel 8, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling Politie 1947 is niet van toepassing;

8°. uitsluiting van bevordering geschiedt voor niet langer dan vier jaren;

90. terugzetting in rang bestaat in het overbrengen van den gestrafte naar den onmiddellijk onder zijn rang volgenden rang met of zonder vermindering van zijn bezoldiging tot de aan dien rang verbonden bezoldiging.

4. 1. Schorsing geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 70, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, en 72, derde lid, van het Politie-ambtenarenreglement.

2. Ontslag wordt gegèven met inachtneming van het bepaalde in de artikelen yo, eerste lid, aanhef en onder b, 72, derde en vierde lid, en 73, eerste lid, tweede volzin, van het Politie-ambtenarenreglement.

5. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal