Taak van den Raad

Art. 78. De Raad kan aan de betrokken verdragsluitende Staten in overweging geven gezamenlijke organisaties voor de exploitatie van luchtdiensten op eenige route of in eenig gebied te vormen.

Deelneming in exploitatie-organisaties

Art. 79. Een Staat kan in een organisatie voor gezamenlijke exploitatie of aan regelingen voor gemeenschappelijke uitoefening van luchtdiensten deelnemen, hetzij door zijn Regeering, hetzij door een of meer luchtvaartmaatschappijen, aangewezen door zijn Regeering. De maatschappijen kunnen zulks naar de uitsluitende beoordeeling van den betrokken Staat, Staatseigendom, gedeeltelijk Staatseigendom dan wel particulier eigendom zijn.

Deel IV — Slotbepaling-en HOOFDSTUK XVII

ANDERE LUCHTVAARTOVEREENKOMSTEN EN REGELINGEN

Verdragen van Parijs en van Havanna

Art. 80. Elke verdragsluitende Staat verbindt zich, onmiddellijk na het in werking treden van dit Verdrag, het Verdrag houdende Regeling van de Luchtvaart, geteekend te Parijs op 13 October 1919 of het Verdrag inzake de Handelsluchtvaart, geteekend te Havanna op 20 Februari 1928, indien hij bij een dezer verdragen partij is, op te zeggen. Voor de rechtsverhouding tusschen de verdragsluitende Staten treedt dit Verdrag in de plaats van de eerder genoemde Verdragen van Parijs en van Havanna.

Registratie van bestaande overeenkomsten

Art.' 81. Alle luchtvaartovereenkomsten, welke bij het inwerking treden van dit Verdrag bestaan tusschen een verdragsluitenden Staat en een anderen Staat of tusschen een luchtvaartmaatschappij van een verdragsluitenden Staat en een anderen Staat of de luchtvaartmaatschappij van een anderen Staat, worden onverwijld bij den Raad geregistreerd.

Buitenwerkingstelling van onvereenigbare regelingen

Art. 82- De verdragsluitende Staten aanvaarden dit Verdrag als buiten werking stellend alle tusschen hen bestaande verplichtingen en afspraken, welke onvereenigbaar zijn met zijn bepalingen en verbinden zich, zoodanige verplichtingen of afspraken niet aan te gaan. Een verdragsluitende Staat, die voordat hij lid van de Organisatie werd ten opzichte van een niet verdragsluitenden Staat of een onderdaan van een verdragsluitenden Staat, of van een niet verdragsluitenden Staat verplichtingen heeft aangegaan, welke onvereenigbaar zijn met de bepalingen van dit Verdrag, dient onmiddellijk stappen te doen om van zijn verplichtingen te worden ontslagen. Indien.een luchtvaartmaatschappij van een verdragsluitenden Staat zoodanige onvereenigbare verplichtingen heeft aangegaan, dient de Staat, waartoe zij behoort, zijn beste krach¬

ten aan te wenden, ten einde deze onverwijld te doen beëindigen en in ieder geval zorg te dragen, dat zij worden beëindigd zoo spoedig als na het in werking treden van dit Verdrag wettelijk kan geschieden.

Registratie van nieuwe regelingen

Art. 83. Met inachtneming van de bepalingen van het vorige artikel kan een verdragsluitende Staat regelingen treffen, welke niet onvereenigbaar zijn met de bepalingen van dit Verdrag. Elke zoodanige regeling wordt onverwijld geregistreerd bij den Raad, die deze zoo spoedig mogelijk bekend maakt.

HOOFDSTUK XVIII

GESCHILLEN EN VERZUIMEN Oplossing van geschillen

Art. 84. Indien een meeningsverschil tusschen twee of meer verdragsluitende Staten betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag en zijn Bijlagen niet door onderhandelingen kan worden opgelost, wordt daarin op verzoek van een der bij het meeningsverschil betrokken Staten, door de Raad beslist. Geen lid van den Raad mag zijn stem uitbrengen bij de behandeling door den Raad van een geschil waarbij hij partij is. Een verdragsluitende Staat kan met inachtneming van artikel 85 van de beslissing van den Raad in beroep gaan bij een met de andere bij het geschil betrokken partijen overeengekomen scheidsgerecht ad hoe of bij het Permanente Hof van Internationale Justitie. Van een zoodanig beroep wordt aan den Raad mededeeling gedaan binnen een termijn van zestig dagen na de ontvangst van het bericht van de beslissing van den Raad.

Scheidsrechtelijke procedure

Art. 85. Indien een verdragsluitende Staat, partij bij een geschil waarbij tegen de beslissing van den Raad beroep is aangeteekend, het Statuut van het Permanente Hof van Internationale Justitie niet heeft aanvaard en de verdragsluitende Staten, partij bij het geschil, niet tot overeenstemming kunnen komen omtrent de keuze van een scheidsgerecht, dient elk van de verdragsluitende Staten, partij bij het geschil, één arbiter te benoemen, die een scheidsrechter aanwijzen. Indien één der verdragsluitende Staten, partij bij het geschil, in gebreke blijft een arbiter te benoemen binnen een termijn van drie maanden na den dag van het beroep, wordt voor dien Staat een arbiter benoemd door den Voorzitter van den Raad uit een door den Raad gehouden Lijst van kundige en beschikbare personen. Indien binnen een termijn van 30 dagen de arbiters niet tot overeenstemming kunnen komen omtrent een scheidsrechter, wijst de Voorzitter van den Raad een scheidsrechter aan uit de vorenbedoelde lijst. De arbiters en de scheidsrechter vormen dan gezamelijk een scheidsgerecht. Een scheidsgerecht, ingesteld op grond van dit of van het voorgaande Artikel, stelt zijn eigen procedure vast en geeft zijn beslissing bij meerderheid van stemmen, met dien verstande, dat de Raad, in geval van naar zijn oordeel buitensporige vertraging, den procesgang kan bepalen.