lijk aan het Rijk de door het Rijk aan de Maatschappij als subsidie verstrekte bedraden worden uitgekeerd.

Het dan nog resteerende zal worden verdeeld onder alle aandeelhouders naar evenredigheid van de op de aandeelen vermelde bedragen.

4- Bij het besluit tot ontbinding zal tevens de belooning worden bepaald, door de liquidateuren te genieten.

5- Na afloop der liquidatie wordt door ae liquidateuren rekening en verantwoording gedaan in een algemeene vergadering van aandeelhouders; de goedkeuring der liquidatierekening bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen strekt tot décharge van de liquidateuren en den Raad van Commissarissen, zoo de liquidatie onder zijn toezicht is geschied.

6. De bepalingen dezer statuten blijven overigens ook tijdens de liquidatie tot en met het vaststellen der liquidatierekening van kracht.

S. H 175

io Juni 194J. BESLUIT tot wijziging van het Koninklijk besluit van 16 Maart 1944 (Staatsblad No. E 16), houdende instelling van het Oorlogsherinneringskruis.

Wij WILHELMINA, enz.;

Op de voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat van 8 April iq47> Directoraat-Generaal van Scheepvaart No. I347ö, Kabinet, van Marine van 2 Mei 1947, Afdeeling Personeel No. 31896/21052, van Overzeesche Gebiedsdeelen van 14 Mei 1947, 6de Afdeeling, No. 2, van Oorlog van 23 Mei 1947, Afdeeling A I, bur. 1, nr. sgg, en van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening van 30 Mei ig47, Kabinet no. 58697;

Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen:

I* Artikel 10 van Ons besluit van den i6den Maart 1944 (Staatsblad No. E 16) wordt gelezen als volgt:

„Art. 10. Het versiersel van het Oorlogsherinneringskruis bestaat uit een vierarmig kruis van brons, de tegenover elkander gelegen armen te samen 37 mm lang, aan de voorzijde Onze beeltenis, omgeven door een band met gesp, waarop de woorden „Voor Krijgsverrichtingen" temidden van een krans van eikenloof, dragende elk der vier armen van het kruis een W.

Het versiersel van het Oorlogsherinnenngskruis zal worden bevestigd op een groen-oranje-groen verticaal gestreept zijden lint, ter breedte van 2 7 mm, waarvan de middelste de helft en iedere zijstreep een vierde gedeelte bedraagt. In opgemaakten vorm bedraagt de breedte van het lint 48 mm. Indien alleen het lint wordt gedragen zal iedere gesp worden aangegeven door een gebombeerde bronzen ster op het lint, met dien verstande, dat niet meer dan vier sterren op het lint gedragen zullen worden.".

2. Aan Ons voornoemd besluit wordt een nieuw Artikel 13 toegevoegd, luidende:

„Art. 13. In bijzondere gevallen kan door Ons aan andere dan de in dit Besluit bedoelde personen het Oorlogsherinneringskruis c.q. met gesp (en) worden toegekend.".

Onze Ministers voornoemd zijn, ieder voor zooveel hem betreeft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Het Loo, den ioden Juni 1947.

WILHELMINA. De Min. v. Verkeer en Waterstaat, H. Vos. De Minister van Marine,

J. J. A. schagen van leeuwen. De Min. van Overzeesche Gebiedsdeelen,

J. A. Jonkman.

De Min. v. Oorlog, A. H. J. L. Fievez. De Min. v. L., V. en V., s. L. Mansholt.

(Uitgeg. 2 7 Juni 1 gjy.)

S. II 177

12 Jurti 1947. BESLUIT tot wijziging van de Bijlage van het Koninklijk besluit van 13 September 1937, houdende vaststelling van een model monsterrol, met betrekking tot de Zeeongevallenwet 1919.

Wij WILHELMINA, enz.;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 6 Juni 1947, 6e afdeling, no. 1677;

Gelet op artikel 6 van het Schepelingenbesluit, gewijzigd bij Besluit van 25 Juli *938 (Staatsblad no. 249), alsmede op artikel 3, derde lid, van de Zeeongevallenwet 1919, laatstelijk gewijzigd bij wet van 18 September ig46 (Staatsblad no. G 255); Hebben goedgevonden en verstaan:

In de Bijlage, behorende bij Ons besluit van 13 September 1937, (Staatsblad no. 288), wordt hetgeen op bladzijde 3, van regel 18 van onder af, tot en met bladzijde 5, regel 12 van onder, omtrent de Zeeongevallenwet 1919 is vermeld, gewijzigd als volgt:

„Bij de Zeeongevallenwet 1919 (Wet van 8 Mei 1915, Staatsblad no. 214, gelijk deze laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 18 September 1946, Staatsblad no. G 255) zijn voorzieningen omtrent zeeongevallen getroffen.

Artikel 2 dier wet luidt:

1. a. Elk lid der bemanning van een zeevaartuig heeft, ingeval hem een ongeval overkomt in verband met zijn dienstbetrekking, gedurende den tijd van zijn ongeschiktheid tot werken, recht op een uitkeering. Deze uitkeering bedraagt:

I. tachtig procent van het dagloon van den getroffene, in geval van geheele ongeschiktheid tot werken gedurende het tijdvak van zes maanden, gerekend van den dag af na dien van het ongeval;

II. zeventig procent van het dagloon van den getroffene, in geval van geheele onge-