Overwegende, dat bij eerstgenoemd besluit met ingang van 9 Januari 1946, overeenkomstig het advies van de Commissie van Advies, bedoeld in artikel 5, lid 4, van het Zuiveringsbesluit 1945, aan J. Sterkens eervol ontslag, als bedoeld in artikel 1, sub a, van' Ons besluit van 10 October 1945, Staatsblad No. F. 221, is verleend als burgemeester der gemeente Beek (N.B.) en hem een wachtgeld is toegekend op de voet van Ons besluit van 3 Augustus 1922, Staatsblad nr. 479, sedert gewijzigd;

dat dit besluit steunt op de overweging, dat uit een ter zake ingesteld onderzoek gebleken is, dat, hoewel de voornoemde burgemeester een goed Nederlander en politiek betrouwbaar was, hij zich te weinig heeft verzet tegen de eisen van de bezetter;

dat hij op grond van zijn houding in verband met de bezetting niet in zijn betrekking kan worden gehandhaafd;

dat Onze Minister van Binnenlandse Zaken bij het besluit van 17 Maart 1947 heeft bepaald, dat in eerstvermeld besluit in plaats van de woorden: „als burgemeester der gemeente Beek (N.B.)" wordt gelezen „als burgemeester en als ambtenaar van den burgerlijken stand der gemeente Beek (N.B.)";

dat dit besluit steunt op de overweging, dat de betrokkene, aan wie bij het besluit van 9 Januari 1946 als burgemeester ontslag is verleend, tevens de betrekking van ambtenaar van de burgerlijke stand vervulde;

dat de Commissie van Advies, bedoeld in artikel 5, lid 4, van het Zuiveringsbesluit 1945 geadviseerd heeft aan J. Sterkens ongevraagd eervol ontslag, als bedoeld in artikel 1, sub a, van Ons besluit van 10 October 1945, Staatsblad No. F. 221, te verlenen, welk advies steunt op de overwegingen, dat, gezien de overgelegde stukken, op grond waarvan de Commissie als vaststaande aanneemt, dat J. Sterkens 1°. in 1942 werd benoemd in de nieuw gevormde gemeente Beek; 2°. ook na Augustus 1944 nog vorderingen heeft gedaan; 3°. steeds bereid was te voldoen aan de eisen van de bezetter; Sterkens zich in het algemeen veel te weinig heeft verzet tegen de eisen van de bezetter, tengevolge van zijn angst; dat hij een goed Nederlander en politiek betrouwbaar was; dat het Zuiveringsbesluit 1945 op hem niet behoort te worden toegepast, maar dat de houding van J. Sterkens in verband met de bezetting zodanig is geweest, dat hij in zijn betrekking niet kan worden gehandhaafd;

dat de appellant tegen voormelde besluiten bij Ons in beroep is gekomen, aanvoerende, dat wanneer het advies van de Commissie van Advies, bedoeld in artikel 5, lid 4, van het Zuiveringsbesluit 1945 nu inhoudt het verlenen van eervol ontslag uit de betrekkingen van burgepieester en van ambtenaar van de burgerlijke stand, de beschikking van 9 Januari 1946, is genomen in afwijking van het advies der bedoelde Commissie, en hem, appellant, wegens de onjuiste