in artikel 5, lid 4, van het Zuiveringsbesluit 1945, in elk dier gevallen alleen tot ontslag en niet tot verval dier rechten had geadviseerd. Het besluit van 12 November 1947, no. 9, betreft het geval, dat de Minister, door wijziging van het aanvankelijk genomen besluit, het verleende ontslag op een andere datum heeft doen ingaan dan waartoe de Commissie expressis verbis had geadviseerd. Dat in die gevallen het advies als een eenheid, en de genomen beslissing als een afwijking van het advies werd beschouwd, is aanvaardbaar, vooral, omdat het in elk der bedoelde gevallen in wezen om één maatregel en om één functie ging.

Zoals de Afdeling voor de Geschillen van Bestuur in haar nader advies implicite toegeeft, kon de in die gevallen genomen beslissing slechts worden verkregen door aan artikel 9 van het Zuiveringsbesluit 1945 een zo ruim mogelijke interpretatie te geven. Zou in het thans voorliggende geval een beslissing worden genomen overeenkomstig het voorstel van genoemde Afdeling, dan zou naar mijn mening de ruime uitleg van artikel 9 op onaanvaardbare wijze worden uitgebreid. Immers het gaat thans om twee naast elkaar staande maatregelen, geruime tijd na elkaar genomen, die niet als een eenheid kunnen worden beschouwd. Ik kan mij niet aansluiten bij de zienswijze van de' Afdeling, dat de omstandigheid dat de tweede maatregel (het ontslag als ambtenaar van de burgerlijke stand) gegeven is in de vorm van een wijziging (aanvulling) van het besluit van 9 Januari 1946 — hetgeen louter om technisch-administratieve redenen is geschied — er toe dwingt, de beide maatregelen als een eenheid te beschouwen.

Het advies van de Commissie van Advies, bedoeld in artikel 5, lid 4, van het Zuiveringsbesluit 1945, d.d. 29/30 November 1945, dat aan het ontslag van appellant als burgemeester ten grondslag ligt, spreekt niet van de functie van ambtenaar van de burgerlijke stand. Mitsdien zou het standpunt kunnen worden ingenomen, dat het bij besluit van 17 Maart 1947 verleende ontslag als ambtenaar van de burgerlijke stand is gegeven zonder dat de bedoelde commissie terzake advies heeft uitgebracht, en dat het ontslag —• genomen zonder dat de terzake gestelde wettelijke voorschriften in acht genomen zijn — van rechtswege nietig is. Wil men echter aannemen, dat het advies der Commissie de strekking hesft, te adviseren aan appellant alleen ontslag als burgemeester en niet ontslag als ambtenaar van de burgerlijke stand te verlenen, dan kan m.i. daaraan geen verdere conclusie worden verbonden, dan dat het ontslag als ambtenaar van de burgerlijke stand is verleend in afwijking van het advies der Commissie, weshalve daartegen beroep kan worden ingesteld. Met vernietiging van dit ontslag kan ik mij, met het oog op appellants goede gezindheid en mede omdat het hier een nevenfunctie betreft, Verenigen.