STAATSBLAD
VAN HET
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.
(No. I 151) BE SLUIT van 14 April 1948, houdende vaststelling van het Bezoldigingsreglement Politie 1948.
Wu WI L H E L M IN A, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, van 31 Maart 1948, Afdeling Politie, Bureau Rijkspolitie, No. 300i A en Afdeling Openbare Orde en Veiligheid, Bureau Politie, No. 506, Kabinet;
Overwegende, dat het wenselijk is, regelen vast te stellen nopens de bezoldiging van de ambtenaren van het korps Rijkspolitie en van de gemeentepolitie;
Gelet op artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, e en ƒ van het Politiebesluit 1945;
De Raad van State gehoord, (advies van 6 April 1948, No. 42);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 10 April 1948, Afdeling Politie, Bureau Rijkspolitie, No. 3001 B en Afdeling Openbare Orde en Veiligheid, No. 506a, Kabinet;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:
„Onze Minister": Onze Minister van Justitie voor zoveel betreft de ambtenaar van het korps Rijkspolitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken voor zoveel betreft de ambtenaar van de gemeentepolitie.
„Ambtenaar": hij, die door het bevoegd gezag is aangesteld in een rang, als genoemd in artikel 2 van het Rangenbesluit Politiepersoneel.
„Wedde": het schaalbedrag, dat de ambtenaar op grond van dit reglement toekomt.
„Bruto-wedde": de wedde, vermeerderd met de vaste toelagen.
„Bezoldiging": de bruto-wedde, vermeerderd met de overige toelagen.
„Toelagen": alle toelagen op grond van dit reglement toe te kennen.