1 Maart , DE PADVINDER

De Welpenhoek

Onder Redactie van Vaandrig PIET KLAPWIJK – N. Binnenweg 341 ■ ROTTERDAM

VERTELLINGEN VAN KAA. (Vervolg.) Het verhaal was ten einde. Frank had zich neergevleid op ’t zachte mos en keek met de handen onder ’t hoofd gevouwen droomexig door ©en open plek in ’t loover naar ’t zuiver blauwe hemeldak en z’n starende blik verloor zich inde azuren ruimte, de ekster had opgehouden te spreken, doch hij bleef stil liggen peinzen. Boven hem ritselden de kruin der zware eiken en de wind die die blaadjes deed trillen en draaien en kantelen streek langs het mos en beroerde de fijne rapunsel klokjes even zoodat ze met hun hoofdjes knikten als slaapdronk© kinderen en ’t leek wel of zij zelfs duizelig soesden te midden van de zoete bedwelmende geuren die het windje meevoerde. Dan kwam er een bij aan vliegen boven uit het blauw. Frank zag haar als een klein kogeltje, onbestemd heen en weer bewegend in ’t open vak tusschen de boomen en hij volgde haar met zijn blik tot zij haar dans staakte door zich te verschuilen in één van de rapunzeltjes, naarstig snuffelend tussohen de kelkblaadjes, terwijl de teere vleugeltjes even blikkerden in die zon, dan wordt Frank uit zijn droo-merig© rust gewekt door Mr. Pen die hem vraagt om mee door te gaan naar de afgelegen boschrand, die het doel van den tocht is en hij staat langzaam op zich loemakend uit dien sfeer van droomerigboidi, en volgt de ekster langs het slingerend pad. Mr. Pen is niet meer zoo -spraakzaam en hij kijkt wat ernstig, zeker houden groot© gedachten hem bezig. Frank voelt zich uiterst gelukkig en licht stapt hij voort tusschen de stammen, nu eens bukkend om een groote eikel op te rapen, dan weer even stilstaand om een- mooie vlinder na te kijken. „Mr. Pen”, sprak hij toen, is het niet heerlijk om altijd vrij te zijn en- doelloos te mogen rondvlieger) tusschen de bloemen zooals de bijen en de vlinder, en altijd te kunnen dansen of met mooie vleugels door de lucht te zeilen, o kijk toch eens die -daar, di© met -die vreemd gesneden vleugels. Dat is een koningin page, zei Mr. Pen, vindt j© haar niet mooi ? ’t is net een vreemde bloem zooals z© daar zit tegen ’t groen en met baar kleedje pronkt, ze is dan ook een page in werkelijkheid, je moet haar zien als z© met haar zusters en nichten de parelvrouw inhaalt. 0, nu zie ik zelf eerst recht goed het schoons van de wereld als jij er mij.van vraagt en ik word dankbaar gestemd. Maar heusoh, vriendlief, ’t is niet voor haar plezier dat zij hier fladdert, en z-e zit niet op dat blad -om de pracht van haar vleugels -aan ons te toonen. Haar taak is eitjes te leggen in rustige plekjes tussohen struik en blad waar uit later de kleurige dikke rupsen komen, zij doet haar plicht evenals alle dieren, de bijen even goed, ja die vooral, knap ijverig volk die bijen, harde werkers. Kijk Frank, dat begrijp }k soms niet, waarom de meeste mensohen dat alles niet kunnen zien, hun verstand is toch groot, maar waarom begrijpen ze dat dan niet, hun oogen zijn groot als eikels en toch zien ze dat niet. Denk je 'dat onze lieve Heer ons schiep om den mensch t© behagen en Hij de menschen schiep om ons in onwetendheid te plagen of te dooden. Natuurlijk vind. je dat verkeerd, makker en met jou vele menschen gelukkig maar anderen.... kijk zie je hem daar op dien tak, die bruine vogel met zijn gestreepte vlerken en zijn mooie kuif. Frank zocht met de oogen langs het groen maar zag niets. Daar bij dten stam met dien puntigen snavel, dat is die hop, hij zoekt voor de boeren de larven en wormen uit hun gewassen en als dank wordt hij geschoten of gevangen. Hij wordt erg zeldzaam, maar juist daarom en om z’n vreemd uiterlijk wordt er op hem geloerd-, de menschen willen immers alles wat vreemd en zeldzaam is hebben of vernietigen. Frank voelde zich alsof hij een strafpredikatie kreeg, maar hij wist dat er veel waars was in wat Mr. Pen zei. De hop was niet meer te zien maar ze hoorden hem tusschen ’t groen roepen, ’t was alsof hij alles had gehoord en zeggen wild© : „Ja, ik heb alles gehoord, ik ben mooi en zeldzaam, en spreken kan ik ook : „ho-op ; ho-op !” Al sprekende waren ze den hoedhrand genaderd en door de

boomen schemerde reeds de velden. Tussohen de struiken zat een haas. Mr. Pen zag hem en maakte er Frank opmerkzaam op, deze zag hem nog juist verdwijnen. Wel zei de ekster met een lach, die zal onzen komst wel berichten. Frank en de ekster bereikten den boschrand. Hier stonden dichte struiken en op aanwijzing van Mr. Pen zette Frank zich ineen greppel, waarvan de bodem geheel bedekt was door ’t eikenhakhout. Hij ontdekte plots tusschen ’t gras en de hooge sprieten een donkere opening, d© ingang vaneen hazen-hoi, goed verborgen door bloemen. Hij tuurde scherp en plots zag hij er nog één, ja hier woonde ’t hazenvolk, en Frank zette zich op zijn gemak, misschien kwam er wel een inwoner naar buiten ; maar d© eigenaar van het huis had den vreemdeling al inde gaten en hij had heusoh geen vertrouwen in diens vriendschap. Toen klapten er zwarte wieken door de lucht en Mr. Pon was terug, hij zette zich op Frank’s knie en zei vroolijk : „Ziezoo, Pepin is thuis, hij zal dadelijk hier zijn, bij hooge uitzondering komt hij naar buiten om je te spreken en Witstaart is met zijn hazen aan den rand om uitte zien of er geen boeren komen, want heusch Pepin is wat bang.... de struiken ritselden en tussohen de kruiden kwam een kleine figuur, met een grijs pakje aan en een rood puntkapje. Frank opende wijd zijn oogen en staarde naar het menschie tusschen de bloemen, niet groo-ter dan een stoof, met een bruin gerimpeld gezichtje, blauwe zachte oogjes en een lange baard. Hij stond stil rechtop, een nietig figuurtje maar voor Frank een wonder zooals nog nooit aanschouwd, ’t Was Mr. Pen die voor de kennismaking zorgde, en toen stapte ’t ventje nader en zei met een bevend hoog stemmetje goeden dag, toen stond hij vlak hij en na zijn hand aan de leeren voorschoot te hebben afgeveegd stak Mj haar Frank toe. Nog erg verbaasd1 keek de jongen naar dat handje, hoe moest hij dat vatte zonder het te breken ? (Wordt vervolgd.) * * * WELPENDANSEN. De Tabaqui dans. Zooals jullie misschien al weten, is Tabaqui, de jakhals, een echte gluiperd. Hij is bang «m er alleen opuit te gaan, en blijft Nlerhialve liefst inden buurt van z’n kornuiten ; ofschoon hij zijn best doet, zich als Wolf voor te doen ; jaagt hij nimmer en verdient dus niet zijn eigen voedsel, maar probeert om het van .anderen te stelen of af te bedelen. Als hij het dan gekregen heeft is hij in het gehel niet dankbaar daarvoor, maar loopt in het rond!, huilende en schreeuwende, hij verstoort aldus het spel. Hij maakt zich overal tot last. Er zijn veel jongens zooals Tabaqui, die niets anders doen dan lawaai maken, steeds en overal oritiek op uit oefenen en daardoor hun medomenschen kwelen, en soms voel moeite veroorzaken. Dergelijke mensohen staan steeds gereed hun handen op te houden, en iets té ontvangen ; maar wanneer zij op hun beurt iets moeten geven of wat voor anderen doen, zijn ze meestal zoek en niet thuis. Altijd schelden zij op andere menschen ; wanneer ze op een veilige afstand staan, maar dicht inde buurt ; o, wee, wat zijn ze dan poeslief en aardig. Soms nog te Weu om je aan te zien. Ben echte welp is dus nooit een TABAQUI. Maar nu over de dans, waarin ook Shere Kh.au, de tijger meedoet. Allo welpen vormen een kring ; zij zijn allen Tabaquis, lafaards dus. De Welpenleider alleen is Shere Khan, de Tijger. Hij loopt trotsch in het rond midden inde kring, en maakt -ook voor zichzelf een kleine cirkel ; trotsch op al zijn kracht, hoofd in zijn nek, kijkt uitdagend in ’t rond en roept voortdurend : „Ik ben Shere Khan de Tijgerkoning”. De Tabaquis, jakhalzen, springen om hem heen roepend© ; „Jakhals, jakhals”. Vervolgens verlaat één jakhals den cirkel en loopt naar Shere Khan toe, overbeleefd en diep buigende. Naderbij gekomen wil Shere Khau hem een klap geven, waarvoor de jakhals hem met een diepe buiging bedankt, en rond den Tijger loopt. Z-oodra hij veilig en wel achter hem is, steekt hij zijn tong uit en maakt dat hij gauw en veilig bij zijn kameraden komt. Dan is het de beurt vaneen tweede Jakhals naar Shere Khan toe te gaan en zoo vervolgens op de rij af. Wanneer een Jakhals naar Shere Khan toe gaat roept de rest aldoor : „Jakhals” al luider en klapt daarbij inde handen, en maakt daarbij vooral niet te weinig lawaai. De Baloe dans. Alle welpen inde stamcirkel draaien zich een kwartslag om en bewegen zich op de maat van het welbekend© Alvette, stijf met gespreide beenen en handen inde zijde, iets voorover gebogen inden cirkel. Het hoofd bij linkerstap links en bij rechterslap rechts wenden. Eerst zingt alleen de Welpenieddfer, die ook meedoet. Daarna vallen alle welpen in. We zingen alleen het

73