PUBLICATIEBLAD van het MILITAIR GEZAG, No. 1.

1944.

Artikel 10. De autoriteit, die de oproeping of toelating heeft gedaan, bepaalt schriftelijk, wanneer de opgeroepen of toegelaten personen hun dienst beëindigen onder vermelding van het aantal dagen en uren, gedurende welke de diensten zijn verricht. Artikel 11. 1. Ten aanzien van de diensten, in deze verordening bedoeld, blijven de voorschriften van de Arbeidswet 1919 buiten toepassing, voor zoover dein het eerste lid van artikel 4 genoemde autoriteit, die de oproeping of toelating heeft gedaan, niet anders bepaalt. 2. De bepalingen van de Ongevallenwet, de Ziektewet en de Invaliditeitswet, benevens de bepalingen tot uitvoering dezer wetten, zijn ten aanzien van de diensten, in deze verordening bedoeld, van toepassing. De Chef van den Staf Militair Gezag wordt voor de toepassing van het in deze wetten bepaalde als werkgever aangemerkt, behalve in het geval van het tweede lid van artikel 9. Artikel 12. Indien het militair gezag bij verordening bijzondere regelen vaststelt nopens burgerlijke diensten, welke, hetzij voor bepaalde doeleinden, hetzij dooreen bepaald gedeelte der bevolking, dienen te worden verricht, vinden de bepalingen dezer verordening slechts toepassing, voor zoover niet anders wordt bepaald. Artikel 13. 1. Hij, die niet voldoet aan een oproeping tot het verrichten van burgerlijke diensten of aan eender in het eerste lid van artikel 6 en artikel 8 genoemde verplichtingen, of de uitvoering daarvan verhindert of belemmert, wordt als schuldig aan een overtreding ingevolge artikel 26, eerste lid, van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg, gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. 2. Hij, die eender in het voorgaande lid bedoelde feiten opzettelijk begaat, wordt als schuldig aan een misdrijf ingevolge artikel 26, derde lid, van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden. Artikel 14. 1. Deze verordening geldt voor het geheele in bijzonderen staat van beleg verkeerende grondgebied van het Rijk in Europa. 2. Zij zal worden bekend gemaakt door plaatsing inde Staatscourant en in het Publicatieblad van het Militair Gezag en treedt in werking onmiddellijk na haar afkondiging. 3. Zij kan worden aangehaald onder den titel: “ Verordening burgerlijke diensten ”. Gegeven ten Stafkwartiere, den 12 September 1944. De Generaal-Majoor, Chef van den Staf Militair Gezag, H. J. KRULS. NO. 4. VERORDENING BEWARINGS- EN VERBLIJFSKAMPEN. Verordening van den Chef van den Staf Militair Gezag van 12 September 1944, No. 4. MILITAIR GEZAG. De Chef van den Staf Militair Gezag, uitoefenende de bevoegdheden, toegekend aan het militair gezag, in het geheele in bijzonderen staat van beleg verkeerende grondgebied van het Rijk in Europa,

Overwegende, dat de veiligheid van den Staat vordert, dat in het in bijzonderen staat van beleg verkeerende gebied bewarings- en verblijfskampen worden ingericht, en dat het noodzakelijk is omtrent het beheer dier kampen algemeene regelen vast te stellen ; Gelet op de desbetreffende bepalingen van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg ; Stelt vast de volgende VERORDENING. Artikel 1. 1. Door het militair gezag worden bewaringskampen en verblijfskampen ingericht. Als zoodanig kunnen ook bestaande gebouwen of inrichtingen worden aangewezen. 2. De bewaringskampen zijn bestemd tot opneming van personen, die ingevolge het bepaalde in artikel 16 van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg op door of vanwege het militair gezag gegeven last in bewaring zijn gesteld. 3. De verblijfskampen zijn bestemd tot opneming van personen, aan wie ingevolge het bepaalde in artikel 15, tweede hd, van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg door of vanwege het militair gezag een zoodanig kamp is aangewezen als verblijfplaats, waarbuiten zij zich niet mogen begeven. Artikel 2. 1. Het opperbeheer der bewaringskampen en verblijfskampen berust bij den Chef van den Staf Militair Gezag. 2. De Chef van den Staf Militair Gezag kan, hetzij voor het geheele in bijzonderen staat van beleg verkeerende gebied, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, het toezicht op het beheer van die kampen aan een of meer militaire commissarissen opdragen. Artikel 3. 1. Aan het hoofd van elk kamp staat een kampcommandant, die met het beheer van het kamp en de handhaving van de orde en tucht in het kamp is belast. Hij wordt bijgestaan dooreen adjunct-kampcommandant, die hem bij verhindering of afwezigheid vervangt. 2. De kampcommandant en de adjunct-kampcommandant worden door of vanwege den Chef van den Staf Militair Gezag benoemd. 3. De kampcommandant is gehouden de aanwijzingen en bevelen op te volgen, welke hem door of vanwege den Chef van den Staf Militair Gezag worden gegeven. Hij verleent voorts aan de rechterlijke autoriteiten, het openbaar ministerie daaronder begrepen, alle in het belang der rechtspleging noodige of gevorderde medewerking. 4. Indien de bewaking vaneen kamp aan militairen is opgedragen, staat de commandant van het bewakingsonderdeel ten aanzien van die bewaking onder de bevelen van den kampcommandant. Artikel 4. 1. Dein een bewarings- of verblijfskamp opgenomen personen worden in gemeenschap gehouden, voor zoover de kampcommandant niet de afzondering van bepaalde personen voor de handhaving van de orde en tucht of om andere gewichtige redenen noodzakelijk oordeelt. 2. Inde bewaringskampen worden mannen en vrouwen, voor zoover mogelijk te allen tijde van elkander gescheiden gehouden. Inde verblijfskampen is het aan den kampcommandant overgelaten de door hem noodig geachte maatregelen tot geheele of gedeeltelijke afscheiding van mannen en vrouwen te nemen. 3. Personen, als bedoeld in het derde lid van artikel 1, kunnen, zoo noodig, met personen, als bedoeld in het tweede hd van dat artikel, in één kamp worden opgenomen, mits

4