Passo Madriccio (3128) en daarna afdalende over de Vedret de Mariccio naar de Schaubachhut (2573). Op de pashoogte stond een klein stormpje, maar iets er onder was het wat milder en we daalden door ideale sneeuw af naar de hut, waar wij kort na het middaguur aankwamen; het weer werd intussen slechter.

Gedurende de gehele volgende dag was er sneeuwstorm en moesten we binnen blijven. De tijd werd gekort met eten en drinken, schaken en bridgen.

Daarna was het weer wezenlijk verbeterd en trokken wij, ook weer in twee groepen van drie, over de Sulden Ferner naar Rif. G. Gasati (3269) waar we op het middaguur aankwamen, ’s Middags gingen wij in één groep de Monte Cevedale (3778) op. Het was mooi weer met een koude wind. Op ongeveer 3600 meter, waar men de ski’s aflegt en te voet naar de top gaat, werd een een der deelneemsters bergziek en moest men er vanaf zien verder te gaan. Gelukkig kwam zij zonder verdere ongevallen weer behouden beneden in de hut en herstelde zich vrij spoedig. Later op de dag gingen wij nog een stuk de Gevedale op, maar het was intussen kouder en winderiger geworden, zodat men na enkele honderden meters klimmen weer terugkeerde.

De dag daarop werden wij door slecht weer wederom genoopt in de hut te blijven, maar gelukkig klaarde Vrijdags het weer wat op een daalden wij, aanvankelijk te voet en met ski’s en rugzakken belast, een stuk af om verder op ski’s af te dalen naar de Pizzinihut (2706), een gezellig hutje, en rustten wat uit. Van deze hut ging het nog een stuk door het Val de Cedec in de richting van de Chiacciaio del Forno tot op ± 2300 meter, om vandaar in een lange traverse langs een zeer steile wand de Rif. C. Branca te bereiken, een alleraardigst hutje in een buitengewoon mooie omgeving (2493 m).

De volgende morgen was het weer nog niet helemaal vast, maar verbeterde snel en ofschoon zo nu dan de nevel ons omhulde, bestegen wij de Punta San Matteo (3684), die ons gedurende de bestijging een verrassend uitzicht bood, daar zij op het moment dat wij boven kwamen nevelvrij was. Het laaste stuk was sneeuwtrappen te voet. Aan deze tocht namen vier deelnemers deel. Wij

bemerkten wel, dat wij aan een bestijging als deze van ± 1200 meter wel onze portie hadden, temeer daar we zonder veel rusten moesten afdalen.

Zondags werd bij goed weer de terugtocht aanvaard van de Branca uit via de Pizzini en de Casati naar de Corsihut, waar we betrekkelijk laat tegen etenstijd arriveerden.

Maandag 18 April was onze laatste dag en daar wij niet te laat wilden vertrekken om Morter nog te bereiken, werd door drie deelnemers een tocht naar de Eisseespitze ondernomen met zeer goede sneeuw voor de afdaling, die misschien hier en daar wat zwaar was.

Zo bereikten wij reeds kort na de middag weer de Corsihut en vandaar ging het te voet en per jeep naar Morter. De tocht in de jeep, omstreeks 7 uur, was niet bestemd voor koukleumen en was een waardig slot voor een skitocht, waarbij men meer door koude wind dan door verzengende hitte was geteisterd.

Rest nog een woord van dank aan onze voortreffelijke Bergskiführer, Louis Speektenhauser, die het niet altijd even gemakkelijk met ons had en verder aan dokter Schiltman, waarop wij helaas enkele malen een beroep moesten doen.

De deelnemers waren allen lid van de Ned. Ski Ver., behalve Mej. W. Rueb, die de reis meemaakte als lid van de Kon. Ned. Alpen Ver.

Nogmaals Alpine-iiteratuur

Na het voltooien van mijn artikel in de Berggids van Mei j.l. kreeg ik in handen : Charles Gos, L’épopée alpestre (Attinger, Neuchatel). Deze kleine „cultuurgeschiedenis’’ van het alpinisme bevat een schat van gegevens o.m. over de relatie Alpen-literatuur.

Verder vestig ik nog de aandacht op een bijzonder aardig geschriftje „Mountaineering” by Lord Schusters (Oxford, Glarendon Press).

Door een specifiek literair oog worden de bergen gezien in Vestdijk, „Mnemosyne in de bergen ” en Hoornik: „Acht gedichten uit de bergen” (in Maatstaf).

J. L. WANSINK.