De Grand Combin over de Westgraat

J. F. SALTET

Toerist zijn, is half, is toeschouwer, buitenstaander zijn. Alpinist zijn, kan betekenen, geheel, medespeler, deelgenoot zijn.

~Nu weet je weer goed waarom je ieder jaar naar de bergen gaat”. Afkeer van theatraliteit, mijn tochtgenoot zo zeer eigen, gaf relief aan deze, door hem gedane uitspraak. Inderdaad waren we plotseling deelgenoot, toerist af, toen we na ruim 20 uur reizen, gedrieën vanaf Bourg St. Pierre door het Val Sorey naar de Cabane du Vélan wandelden.

Geleidelijk geraakten we omhuld door laaghangende nevels. Zo nu en dan werd een zwarte of witte schim zichtbaar, een rotsgraat of een sneeuwruggetje, maar geen duidelijk overzicht van onze naaste plannen.

De nevelige stilte, geaccentueerd door het geluid van een enkele koeiebel, vormde mede het stemmingsbeeld van dit jaarlijks terugkerende eerste begin.

De op ± 2640 meter liggende Cabane du Vélan ligt even opzij van de linker moraine van de glacier de Tsendet. Bij onze aankomst was er geen levend wezen te bekennen. Een verlaten hut, mits de deur openstaat, is voor mij altijd een weldaad; een gevoel van uitgelatenheid bij het openduwen van de luiken en het aansteken van de kachel valt dan niet te onderdrukken.

In de avond trokken de nevels op, en zie, daar werden we verliefd op de Grand Combin, die aan de overzijde van het dal oprees. De laatste zonnestralen deden de topgraat gloeien.

We waren nog niet toe aan een groot project en besloten in eerste instantie de Aiguilles du Vélan te beklimmen. De ochtend begroette ons met prachtig weer. Tussen de Pointe du Vélan en de Dents de Proz ligt een breed couloir dat aantrekkelijk leek als toegangsweg tot de graat. Met vaardigheid wist Wansink zich hier omhoog te werken, gevolgd door de hijgende iets oudere mannen. De kwaliteit van de rots vergde grote omzichtigheid, als twee grepen afbreken is het soms moeilijk een goede derde te vinden.

De Dents de Proz lagen zo heerlijk in de zon en boden een dermate voortreffelijk uitzicht, dat de ongenoegelijke steile puinhellingen van de Aiguilles du Vélan, die nergens een belangwekkende klauterij te zien gaven, ons niet vermochten aan te sporen de tocht voor te zetten.

De Grand Combin in al zijn breed- en hoogheid bezit van hieruit, d.i. vanuit het zuiden, geenszins het aspect van de wat goedige witte heuvel dat hij heeft vanuit Chamonix of oostelijk Wallis. Deze zuidwand biedt verschillende mooie gemengde sneeuw-rots-beklimmingen.

’s Nachts sloeg het weer om, nevels, regen en sterke wind stemden ons tot nadenken. We besloten om naar de op 3031 m liggende Cabane de Valsorey te gaan, om vandaar de eerste mooie dag de Grand Combin te bestijgen. Een stormwind maakte de gang over de morainewal naar beneden tot een ware koorddansersoefening. Een steil pad bracht ons bij de hut, die reeds bevolkt was door enkele Fransen en vier Duitsers.

De Fransen kenmerkten zich door subtiele gerechten o.a. een geraffineerde hors d’oeuvre. De Duitsers zogen aan conservenblikken en aten koek. Wij aten natuurlijk spaghetti en macaroni. ~Weegt niks” zeggen we beneden in de winkel, maar boven in de hut op ’t bord weegt het meestal iets te zwaar.

Na anderhalve dag wachten door hei slechte weer, vertrokken we om half vier richting Col du Meitin. Het laatste stuk ging vrij steil omhoog. In de harde sneeuw echter kwamen we met behulp van onze stijgijzers gemakkelijk vooruit.

Een ijskoude, harde wind begroette ons op de ruim 3600 m hoge pas. De klassieke verrukking van het eerste licht op verre en dichtbije bergtoppen werd ons deel. Boven ons, het ietwat sinistere aspect van de westgraat die in zijn bovenste delen haast loodrecht leek en overal met verse sneeuw en ijspegels versierd was. Even kwam hij mij de gedachte op, de tocht één dag uit te stellen, maar wie in de bergen niet het ~carpe diem” huldigt ontgaat menige