Glacier du Combin met het lagere deel van deze gletscher verbindt.

Aldus besloten spoedden wij ons naar dit punt door de reeds zachter wordende sneeuw. Onze luiheid niet over de graat te gaan zou ons berouwen, immers dan waren we van zelf in de corridor terecht gekomen.

Bij de rand van het bovenste gletscherplateau aangekomen zagen we de begeerde toegang niet. Onder ons meenden we een breed sneeuwcouloir te zien, dat op lager niveau ons in de corridor zou brengen. Beneden bleek dit alles op een fata morgana te berusten en moesten we noodgedwongen hetzelfde, steeds zachter wordende spoor weer omhoog en dan nog hoger! Gelukkig ontdekte Bloembergen inderdaad de toegang, slechts even hoger dan ’t punt waar we ten onrechte afgedaald waren. 50 meter zeer steile sneeuwhelling moesten getraverseerd worden. In de loeiende wind gezekerd via 2 diep ingeramde pickels baande Bloembergen zich op voortreffelijke wijze een weg. De sneeuw liet toe de voeten diep in te trappen en zo belandden we veilig in de corridor. In gestrekte pas, onder de enorme ijstorens van het bovenste gletscherplateau langs ging het naar beneden.

Daar de middag reeds vorderde werd even het idee geopperd de overzichtelijke weg over de Glacier de Corbassière te nemen naar de Cabane Panossière. De Valsoreyhut echter herbergde nog enkele van onze bezittingen en om daar terug te keren van uit de Panossière zou zeer veel energie en tijd vergen. We draaiden dus

links om naar de Col du Meitin die we in de vroege ochtend van de andere kant beklommen hadden. Dit laatste stuk viel niet mee, diep wegzakkend in de sneeuw zwoegden we voort, de zon brandde, de wind was gaan liggen, dorst en vermoeidheid begonnen me te plagen. Bij het licht van de ondergaande zon staken we de rimaye over en een kwartier later zaten we op het punt waar we ’s ochtends in de pas begonnen waren. Snel viel de duisternis in, maar we voelden ons weer op bekend terrein, anderhalf uur onder ons lag de hut o, heilige hut! Zelden besefte ik hoe kalmerend het is de weg te kennen, en hoe geestelijk inspannend het is de weg niet te kennen.

Zig-zaggend in het alweer hard wordende spoor het eerste spoor dat we deze dag ontmoetten doken we omlaag. De witdonkere Mont Vélan voor ons, rechts verder weg de Montblanc.

Om half tien duwden we de deur open. Onze Duitsers vonden het wat laat, een ondertoon van spijt was onmiskenbaar bij het vernemen van ons succes: ~Die einzige wahre Freude ist die Schadenfreude”, zegt Schopenhauer volgens Bloembergen, door mij hier neergeschreven en door ons allen beleefd, ook door de Duitsers toen die merkten, dat we van vermoeidheid de kachel niet meer aan konden krijgen en met een slokje koud water onder wel tien dekens kropen.

Soms ook lichamelijk, Red.

Face Mer de Glacé du Grépon

B. WITTICH, P. C., P. F. J. en H. C. VAN LOOKEREN CAMPAGNE

leder, die eens in Chamonix is geweest, weet de Mer de Glacé wel te vinden; een machtige ijsrivier, die tussen twee imponerende bergketens traag naar het dal stroomt. Links domineren Dru, Verte en Moine. Rechts verheffen zich de Charmoz

en de Grépon, die deel uitmaken van de Aiguilles de Chamonix.

G. W. Young karakteriseerde deze Aiguilles in zijn boek „Mountain Craft”, waarin hij de verschillende Alpengebieden vergelijkt, als de bergen, die hun ge-