een uitzonderlijk mooie dag; de triomf van een lange, inspannende tocht. Geen nevelstreep, geen wolk verbrak de lichtdoorsprankelde oneindigheid boven ons. Vlijmscherp stonden de verste berggroepen afgetekend tegen het hemelblauw: de Berner Alpen, de gedurende de bestijging onzichtbaar gebleven Dammagroep, de bergen van de St. Gothard .... Maar wat doen al die namen er toe? Het was het geweldige panorama in zijn gehéél, dat een machtige indruk maakte. Ik was overtuigd, dat men slechts bergbestijgingen ondernam voor het uitzicht alleen, dus uit esthetische overwegingen.

Van dat ogenblik af hadden de bergen mij in hun ban gevangen en lieten mij niet meer los. leder jaar keerde ik naar het hooggebergte terug.

Hier volgt een andere schets uit mijn dagboek.

C. Slecht weer in het hooggebergte.

September 1909. Het Trifthotel boven Zermatt. Een druilige morgen met rukwinden en motregen. Maar mijn gids Adolf Aufdenblatten had wel hoop, dat het weer zou verbeteren, dus vertrokken wij om zes uur voor de bestijging van de Wellenkuppe (3910 m). Over de steile, eindeloos lijkende moraine hadden wij het punt bereikt, waar men doorgaans de gletsjer betreedt. De weerkundige voorspelling van mijn gids was niet uitgekomen. Dikke wolken pakten samen om de bergtoppen en de wind wakkerde aan. De altijd optimistische Adolf orakelde, dat het juist de harde wind was, die het wel droog zou houden. Hij vond, dat wij het in ieder geval maar moesten proberen! Blijmoedig voegde hij er aan toe, dat wij vandaag zeker de enige toeristen waren in de omgeving van Zermatt die een tocht gingen ondernemen in het hooggebergte. Ik was blij, dat mijn onuitgesproken wens om door te gaan, steun vond in de overigens weinig overtuigende overwegingen van mijn gids.

Het hoofd voorover gebogen om de krachtige wind beter te kunnen weerstaan, zwoegden wij omhoog over de gletsjer. Om half tien bereikten wij de rotskam, waar-

over wij de tocht moesten voortzetten Heel gemakkelijk zou dat niet zijn, want er lag veel verse sneeuw, en voor zover ik kon zien, ook ijs op de rotsen. Luider dan tevoren zong de wind zijn somber lied en speelde een wild spel met de samenpakkende wolken. De temperatuur was het laatste uur merkbaar gedaald. Wéér werd overleg gepleegd.

„Wat zullen wij doen?” vroeg ik aan mijn gids.

~0f wij boven kunnen komen, weet ik niet, maar waarom zouden wij het niet proberen? Veel slechter kan het weer in ieder geval niet worden”, luidde zijn wijsgerig antwoord.

Ik voelde mij in een uitstekende conditie. Ik stemde dus toe om een poging te wagen. Maar vóór wij vertrokken, zetten wij onze sneeuwkappen op en trokken wij onze dikste wanten en truien aan. Minstens twee heel zware uren hadden wij voor de boeg.

De voorspelling van Aufdenblatten, dat het weer niet veel slechter kon worden, faalde ook thans. De zingende wind werd een loeiende storm, die massa’s sneeuw van de bergwanden omhoog deed stuiven. In wilde vaart joegen nevels aan, die ons al heel gauw volkomen insloten. Aan de veiligheid besteedden wij de grootste aandacht. Vrijwel nooit waren wij beiden gelijktijdig in beweging. Klom een onzer verder dan zorgde de andere, dat het touw om een rotspunt verzekerd werd. Het moeilijkste was, als wij in het donkere nevelgrauw zelfs van elkaar niets meer zagen.

De tocht vol inspanning begon eindeloos te schijnen toen mijn gids bleef staan om mij op te wachten. Boven het geloei van de storm schreeuwde hij mij in het oor: „Nog tien minuten. Maar vooral snel!” Het werden de zwaarste tien minuten van de beklimming. Zij moest volbracht worden over steile, gladde, met ijs bedekte rotsplaten en ten slote over een sneeuwhelling, welke onder normale omstandigheden geen enkele moeilijkheid oplevert. Maar de storm gaf zijn strijd tegen ons indringers niet op. Met orkaankracht viel hij ons aan, zodat wij de grootste moeite