de top. Het verschil is dit zij toegegeven te verwaarlozen, maar krijgt in dit geval, en juist voor ons, enige betekenis.

Deze belevenis was het einde van een fraaie

tocht door een gebied dat misschien meer aandacht verdient, maar juist door zijn eenzaamheid zo aantrekkelijk is. Moge het nog lang eenzaam blijven.

Nog eens „La Za par Ia Face

„Ten derde male dezelfde wand!” Schrik niet, lieve lezer, mijn ervaringen lijken niets op die van Saltet en Mevrouw Damsté-Muller, die ook al zo opvallend weinig gemeen hadden. Daarom is het misschien juist zo aardig.

Toen ik in 1936 in Arolla arriveerde was de wand in 5 jaar niet gedaan, daar de gidsen genoeg hadden gekregen van herhaalde ongelukken met steenslag. (Een daarvan werd in het julinummer ’36 toevallig net door de heer Wurfbain beschreven). Gidslozen kwamen toen blijkbaar nog niet in aanmerking.

Maar zo’n wand kan je ineens te pakken krijgen, zij stoorde mijn nachtrust en z0... . U kent het gevoel. Ik kreeg de zeer bezadigde, al wat oudere gids, Anzevui, precies zo gek en op een dag kwam hij stralend naar me toe: na een week slecht weer was de wand van boven tot onderen stijf bevroren, het vroor ook nog dat het kraakte, dus zaten de stenen vast en dus was de wand nu bestijgbaar.

Dat „verglas” de bestijgbaarheid van een Wand verhoogt lijkt mij nu ook niet meer zo erg logisch, maar toen sloot de redenering als een bus.

De wand die wij bestegen, had dus geen schoorstenen, die zaten vol overhangende, bevroren watervallen, daarentegen hadden de steile platen een groot aantal extra grepen, nl. vastgevroren gruis van vroegere steenslag. Anzevui Zei wel, dat ik die in geen geval mocht gebruiken, maar ik heb goed gekeken, en hij deed het zelf ook wel eens. Het was meer een kwestie Van niet te lang vasthouden, allemaal licht sluip-Werk; krachtzetten zou funest zijn geweest.

Met de normale route hebben we weinig getneen gehad. Eerst wilde de gids hem zo ongeveer volgen, maar nadat we twee keer een touwlengte terug hadden gemoeten, een hoogst tijdrovend werkje in dat ijs, besloot hij de wand

alleen nog maar op bestijgbaarheid te verkennen en vertelde me slechts af en toe wat weemoedig, waar we eigenlijk hadden moeten zijn.

Persoonlijk herinner ik me een aardige ontdekking: Bij het karige houvast kan van gehandschoend klimmen geen sprake zijn. Daar het hard vroor, kleefde het ijs. Het eerste half uur deed dat erg pijn, daar op iedere greep een beetje huid achterbleef, daarna echter niet meer. De vingertoppen bloedden maar deden geen pijn meer, de handen zelf waren lekker warm. (Let wel, er lag natuurlijk geen sneeuw).

Verder was de tocht één groot genot: De lucht strakblauw, de wand glinsterend zwart, het sluipen typisch vrouwenwerk (kat in de porseleinkast). Na ongeveer zeven uur klauteren zonder rust,kwamen we onder het eigenlijke topmassief. Hier is geen gevaar voor steenslag en zou het ijs wel erg hinderlijk zijn geweest, dus moesten we een uur wachten tot de zon de rotsen doorstoofd zou hebben. Kunt u zich dat uur voorstellen? Ruim 1400 meter recht boven Arolla, de zekerheid dat het dubieuze stuk achter de rug is, slechts sportieve, zonnige klauterij voor de boeg, geen haast, slechts lucht, zon en tevredenheid.

Anzevui had rauwe eieren bij zich, die stillen de honger en lessen de dorst, na 7 uur hijgen in een wand vol watervallen die geen druppel loslieten! De doppen verdwenen geluidloos in de diepte.

Het laatste stuk eiste ook volgens mij nogal wat spierkracht. Ik denk dat mannen, die op dit punt zoveel beter zijn toegerust, dit niet zo zeer opmerken.

Voor mij blijft la Face de la Za niet alleen de succesvolste, maar ook de gelukkigste tocht van mijn „hoogalpiene periode”.

J. SCHMITZ-YAN BLANKENSTEIN.