zaken naast pickels uit de tijd van Whymper, misschien door een rheumatische grootvader voor de grote onderneming afgestaan. Een paar legerschoenen naast een modieuze uitrusting van de Zwitserse sportcouture. Maar allen kijken zij met een licht dédain neer op de wandelaars waar ze echt niet meer bijhoren, terwijl ze van de andere kant hun ontzag niet kunnen verbergen voor de „alpinisten”, die bruin, lui en nonchalant de ligstoelen bevolken.

Maar welk niveau van alpinisme men ook bereikt heeft, ieder kijkt toch telkens weer naar de kalkketen van de Engelhörner. De één verwachtend, de ander kennend; een derde niet begrijpend, een vierde vertrouwd. Want de Engelhörner imponeren! Niet alleen in de zon, maar ook als in het volle maanlicht het inktzwarte profiel scherp losspringt uit de blauwe nacht. En nog veel meer als regen en wolkenflarden langs de kalkwanden jagen!

Van het laatste hebben we ruimschoots genoten. We hebben er op gevloekt, dagen lang, tot je prikkelbaar werd van je haarwortels tot in je tenen. Met z’n tweeën hokten we in een tent van één bij twee meter, alles kil en klam. Niet dat we ruzie gehad hebben, maar ....

Opname P. Strater

Engelhörner Mittelgruppe

De vakantie liep voor mijn tochtgenoot. Peter de Ruyter, naar ’t einde. Een avond met brekende bewolking. Zenuwachtig geblader in de gidsjes. Als het morgen goed zou zijn moesten we iets zwaars doen.

’t Is mooi, wolkenloos en koud, ’s morgens om half vijf. Gewurm met een als altijd onwillige primus van je slaapzak uit, waarin je nog even warm geniet, ’t Gehuiver van de zich wassende Peter; alleen de gedachte maakt me al klaar wakker. Oh, ja. „Rosenlauistock-Westkannte. Schwierig bis sehr schwierig. Zwei bis drei Stunden. Fester aber griffarmer Fels. Schöne empfehlenswerte Kletterei”. De routinegebaren van aankleden en rugzak pakken. Een niet te verwerken homp oud brood, uiteindelijk weggespoeld. De eerste stappen naar de overbekende „Anstieg”. Slapend nog neem ik het tempo over want Peter heeft zich wel gewassen en is wakker. Met het ritme komen de bijzonderheden uit het gidsje omhooggedreund. Drie passages met „sehr schwierig”; kan wel verdomd moeilijk zijn. Wat een pret zo’n klauterpartij. Maar als

je eenmaal de eerste handgreep hebt word je klaar wakker en gebeten op elke mogelijkheid om er op te komen.

Onder aan de rots aan ’t touw. Haken en karabiners bereikbaar, een slok thee, wat kaas. En dan gemakkelijk omhoog over een bolstaand wandje, een meter of tien naar een plat grazig bandje, een goede zekeringsplaats. Nakomen, en daar staan we dan met z’n tweeën. We zouden er drie kwartier blijven staan! De eerste „sehr schwierige” passage. Van onderen bekeken een licht overhangende 6 meter hoge wand, glad, met over de gehele lengte een verticale scheur van ca. 20 cm breed. Links van deze wand helemaal niets; rechts lYi m zicht op losse grepen, daarna niet te bekijken. Peter probeert de overhang en glijdt 2 meter terug naar het bandje, ik probeer het in de grepen en lijk wel een stenenverzamelaar. Rust. Ik probeer de overhang en laat wat vel achter. Peter komt met