scherp enorme granietwanden omhoog, verheffen zich de meer dan 4000 m hoge toppen van de „High Siërra’s”. Dan beseffen we, dat de door onze vrienden aanbevolen route zeer zeker interessanr zal zijn.

Het dal is dun bevolkt. We speuren tevergeefs naar een schaduwplekje voor de lunchpauze, maar de wegberm biedt slechts stoffig, stekelig en ritselend struikgewas. Grillig gevormde en prachtig gekleurde vulkanische formaties vormen het terrein aan de voet van de granietreuzen en dat de grond vruchtbaar is blijkt uit het feit, dat er ook enkele plekken zijn, die door bevloeiing veranderd zijn in akkers en weidegrond. Een landschap vol contrasten!

Eindelijk vinden we onder een groepje acacia’s wat koelte en rust en maken we ons plan de campagne definitief op; nog een uurtje doorrijden naar Lone Fine (1140 m), daar provianderen en dan over de „dirt road” naar Whitney Portal (2500 m), de plaats vanwaar het „horse trail” naar de top voert**), waar we voor vannacht ons tentje zullen opslaan en waar we voor drie dagen onze spullen zullen achterlaten. Drie dagen op avontuur!

De volgende ochtend lukt het ons niet om eerder dan 9 uur te vertrekken. Het kost altijd weer meer tijd dan je denkt, voordat alles goed en safe is opgeborgen.

We beginnen met het mulle, zandige paardepad te volgen. De slingers zijn ralrijk doch voor de voetganger niet steil genoeg. We proberen af re steken, maar dat is weer te zwaar, vooral met onze niet lichte bepakking. Zo zwoegen we door tot Mirror Lake, waar onze weg naar rechts moet afslaan.

We kijken op naar Pinnacle Ridge, een wildgerande kam, waarin „ergens” Pinnacle Pass moet zijn, die toegang geeft tot de tweede helft van de route. Het is allesbehalve duidelijk, doch voorlopig maken we ons geen zorgen. We zijn nu op 3200 m en genieten van de schaduw der laatste bomen. Het mulle pad heeft ons loom gemaakt en we beginnen een beetje tegen de onderneming op te zien. We hadden eerst wat moeten inlopen! En hoe we ook turen en hoe vaak we de beschrijving ook overlezen, het blijft een probleem, hoe we die Pinnacle Ridge moeten passeren.

**) Zie De Berggids, 1953, blz. 64

„Ga noordelijk van her meer langs en beklim de brede helling van een canyon naar het NW, vlak onder de rorsen aan de N-zijde”, staat er. We srarren dan maar op goed geluk. De natuur is hier groots en woest. Het gesteente is een lichtgrijze graniet, schel voor de ogen in de blikkerende zon. We hebben de bomen onder ons gelaten, worstelen af en toe met de stekelige plantengroei en werken ons langs de basis van de rotswand omhoog, half lopend, half klauterend. De richting is goed.

„Na M mijl over platen naar de pas ca. 500 m

boven Mirror Lake, juist rechts van een opvallende graattoren”.

Ge ziet het, eenvoudiger kan her naast niet. Hdbben we al 1200 m in de canyon af gelegd .i* Welke van al die „pinnacles” is de meest opvallende? We weten het niet. Je hebt in deze omgeving helemaal geen houvast en uit ervaring weren we, dar het gezichtsbedrog ertoe leidt alles als veel re laag en te dichtbij te schatten. Gisteren nog hebben we tijdens de autorit een rij telegraafpalen voor een hek aangezien! Ondanks her onzekere genieten we reusachtig, er is immers niet het minste gevaar? Op een gegeven moment ziet de rotswand rechts van ons er zeer goed beklimbaar uit. We bedenken ons geen ogenblik: hier omhoog. Wel worden we gedwongen war te veel noordelijk aan te houden, maar wat geeft het; langzaam maar zeker naderen we de kam en de rots is oersolide.