tegen het vaste prachtige weer van de „Indian summer”. De beloning voor al ons zwoegen komt in de vorm van een zacht, mossig bivakplaatsje. We brengen er op 3500 m de nacht door onder een prachtige sterrenhemel, maar doen van de kou vrijwel geen oog dicht.

De volgende ochtend wachten we tevergeefs op de verwarmende zonnestralen. De zon blijft maar steeds achter Pinnacle Ridge en laat ons in diens ijskoude schaduw. Met tegenzin kruipen we uit de donszakken. Het ontbijt stellen we uit tot warmer regionen; bovendien hebben we vergeten de veldflessen met water bij ons in de slaapzak te nemen, zodat ze bevroren zijn. Geen warme dronk kan ons dus opkikkeren. Met de kou tot in de botten en pijn in alle spieren breken we op, maar gelukkig duurt het niet lang voordat we een zonnige plek bereiken en weldra zitten we aan een copieus ontbijt. Ondertussen kijken we nog eens naar onze afdalingsroute van gisteravond. De ware Pinnacle Pass blijkt niet de diepste insnijding van de graat te zijn, maar wordt door een hoger, meer westelijk gelegen zadel gevormd, vanwaar de afdaling inderdaad wat eenvoudiger lijkt.

De weg naar East Face Lake (3850 m) wijst vanzelf. We passeren een natuurlijke drempel en komen op een plateau, van waaruit de oostwanden van het Whitney-massief vrijwel loodrecht oprijzen, 600 m hoog. Bij het meertje houden we wederom een lange rust. In onze Alpen zou hier ongetwijfeld een berghut staan. Aan de hand van de beschrijving bekijken we de routes door de oostwand, de „buttresses” van Keeler Needle en Day Needle, die zich zuidelijk van de hoofdtop in het massief verheffen. Ze staan als zeer moeilijk geclassificeerd. De structuur van de wanden is zeer grof en is te vergelijken met die van de Piz Badile in het Bergeik Onze weg is zonder meer duidelijk. Direct van het meer voert een couloir naar de schouder, noordelijk van de top. Er is nog één puzzle: het onderste deel is met sneeuw gevuld, die penitentes heeft gevormd, maar het blijkt, dat we dit gedeelte door een platenwand links ervan onverwacht vlot kunnen omgaan. Hogerop is de goot sneeuwvrij, heel steil, doch niet verraderlijk. Wel erg vermoeiend; ik denk dat de grote hoogte ons parten gaat spelen. Van de schouder nog een steil stukje klauteren en dan komen we op het ruime topplateau (4418 m).

We maken het ons gemakkelijk en kijken rond in de glasheldere omgeving. Naar het westen de eindeloze glooiingen, waartegen de zeewinden opkruipen en al hun vocht verliezen. Hier is het prachtige Sequoia National Park met zijn reuzendennen en zijn weelderige plantengroei. Naar het oosten de barre woestijn. Vanaf onze hoge troon zien we neer op de „desert ranges” tussen Owens Valley, Panamint Valley en Death Valley. Bergketens zonder noemenswaardige begroeiing en meer dan 3000 m hoog; dalen, die geteisterd worden door stofstormen in een verzengende hitte, een todem, die verzadigd is met aUcalizouten, de vijanden van elke plantengroei. Een bodem, die niet zo ver van deze hoogste berg het laagste punt bereikt, nl. 80 m onder zeeniveau.

op dit panorama houden we, vlak boven de oostwand van onze berg zittend, het langst het oog gevestigd. We zien de donkere plek, waar we onze auto weten, de loop van de beek, die halverwege het dal reeds is opgedroogd. Lone Pine valt haast niet op in die eindeloze woestenij. We weten, dat we straks comfortabel met onze auto door dit land zullen trekken, waar nog geen honderd jaar geleden de grootste tragedies zich afspeelden; waar aan de karavanen van pioniers en goudzoekers op hun doorsteek naar het beloofde land herhaaldelijk een halt werd toegeroepen door deze bergruggen, waarvan ze het bestaan niet wisten en ook niet vermoedden en waarvan ze telkens weer dachten dat het de laatste was, die hun de weg versperde. Opeens worden we opgeschrikt door een vliegtuig, dat vlak over onze berg vliegt. We zijn helemaal vergeten, dat we op een vierduizender zitten. Dit is voor ons meteen het sein tot vertrek. Het horloge wijst half vijf en een paardepad van 20 km lengte is nog tussen ons en de 2000 m lager staande auto. We zullen nog een koude nacht buiten doorbrengen en morgen verder omlaag draven, een onvergetelijke bergervaring rijker. radema-Kmger

LITERATUUR OVER DE SIËRRA NEVADA: Mountaineering in the Siërra Nevada, Clarence King. Dit boek is in de KNAV-bibliotheek aanwezig. Een klassiek werk uit de pionierstijd. Voor de bespreking zie De Berggids, 1950, biz. 64. A Climber’s Gaide to the High Siërra. Uitgave van de Siërra Club 1956.

The Siërra Club Bulletin. Hiervan zijn verschillende afleveringen in de KNAV-bibliotheek aanwezig.