Het onderkomen, dat men in Gressoney vindt, is voortreffelijk en er ontbreekt niets van datgene wat men in de voornaamste mode-plaatsen aantreft.

Als sterkst contrast met dit dal noem ik het Val Pellina Niets vindt men daar wat storend zou kunnën werken bij het genieten van de natuur. Een smal voetpad élechts slingert zich door den met bloemen en planten begroeiden dalbodem eh menig schilderachtig plekje bij een heldere bergbton noodt den wandelaar tot rusten. In deze eenzaamheid kan men uren van ongestoord genot doorbrengen, want uiterst schaarsch zijn de reizigers, die het Val Pellina bezoeken. Toen Knottenblelt en ik m 1909 op een prachtigen zomerdag van af den Mont Collon m het kleine, primitieve Chalet-hótel te Prarayé aankwamen, vonden wij er één gast en den volgenden dag ontmoetten wij geen enkelen reiziger op onze drie uur lange wandeling naar Bionaz. 1)

Bij Valpelline komt men op de Grand-St. Bernard-route vanwaar gelegenheid bestaat rijdende Aosta te bereiken. Den dag, dat wij er waren, vonden wij er een z.g. „retour-wagen",. dia ons tegen een laag tarief vervoerde. De mooie paarden trokken ons rijtuigje in vluggen draf door het dal en heerlijk woei de koele avondwind langs ons heen na dien warmen, zonnigen dag. Noten- en kastanje-boomea stonden langs den rijweg, wijnvelden waren aangelegd tegen de hellingen van de bergen en toonden, dat wij de bewoonde wereld meer en meer naderden. Dien avond bewonderden wij een zonsondergang van zeldzame pracht en toen wij ons omkeerden om nog eens een blik te werpen naar het Noorden, stond daar in een glans van purper en goud de indrukwekkende, kolossale Grand Combin.

Eenigszms pijnlijk wordt men getroffen door de tallooze „cretins” die men hier ziet. Overal letterlijk in en om Aosta trekken deze misvormde, wezenlooze menschen de aandacht, h-en belangwekkende verhandeling over deze ongelukkige wezens kan men vinden in Whymper’s „Scrambles amongst the Alps”.

i) Zie Mr. H. J. Knottenbelt, „Grand Cornier en Mont Collon” in dit jaarboek.