Grand Cornier en Mont Collon.

DOOR Mr. H. J. KNOTTENBELT.

Wij hadden elkander ontmoet prompt op den afgesproken dag, den sd£ii Augustus 1907, in'het hotel Poste te Visp, Ahsser, die met zijn reisgezel A. Q. Mees van het Eggishorn-hotel kwam, met, zooals hij zeide, „Tödi en Finsteraarhorn al in de pocket”, en ik, die na een bestijging van den Blümlisalphorn over den iGrimselpas de plaats van ontmoeting had bereikt.

Wij waren daarna door den grootschen Val d’Anniviers gekomen te Vissoye, met een wagentje, maar meest en liefst niet erin, omdat het paard een onoverwinnelijke neiging bleek te hebben om de buitenste wielen van ons voertuig op het kantje van den afgrond te laten rollen en wij kanten van afgronden best vonden, maar niet in een wagen.

Wij hadden in het hotel te Vissoye een braven landgenoot ontmoet, die met zorgvollen blik onze bewapening met ijshouweel en touw had gadegeslagen en ons vaderlijk had gevraagd „of wij van thuis wel mochten”, waaromtrent wij de meest geruststellende verklaringen konden geven, doch daarmede vermoedchjk onze respectieve nabestaanden, die thuis over ons te zeggen hadden, bij den voorzichtigen man als waaghalzen in discrediet hebben gebracht.

En daarna waren wij aangekomen ter plaatse waar onze gezamenlijke expedities zouden beginnen, in Zinal.

Intusschen waren Visser en ik de heer Mees zou ons slechts tot Zinal begeleiden en ons daar verlaten het over ons plan de campagne eens geworden.

Alpinisten en ministers hebben met elkander gemeen het behagen dat zij in een hooge positie scheppen maakt de gemeenschaip verklaarbaar dat zij bij de opening van de campagne altijd met een lange lijst van plannen voor den