Laestr>’gonen, die geweldige strijders: zij naderden snel van hier en van daar, ontelbaar, met reuzengestalten.

Ongerust keek ik naar het naderende gevaar en verwachtte elk oogenblik op dit smalle wegje tusschen twee afgronden een hevigen windstoot; krachtig stak ik bij eiken pas den gepunten steel van mijn houweel in de harde sneeuw. Daar zei Visser tot mij: „Luister eens aan je Pickel.” Ik bracht hem even aan mijn oor en hoorde hem niet zonder schrik suizen zooals telegraafdraden, waar de wind door strijkt; het geluid, naar ik heb hooren zeggen, van de uitstroomende electriciteit, waarmede de berg en wij en onze houweelen waren geladen.

Enkele oogenblikken later waren wij boven. Ook Theytaz had natuurlijk het gevaar bemerkt. Op den top gekomen keerde hij zich tot ons, die onze laatste passen deden en riep ons toe dat wij terstond moesten afdalen. En hij gaf blijk van groote onrust. Even keek ik op mijn horloge; het was 10.50. Onze tijd was dus, inclusief een half uur rust voor het ontbijt, 6 uur 20 minuten van de hut tot op den top.

„Vite, vite, en bas!” herhaalde Theytaz zijn aansporing om niet te toeven en daar gingen wij naar beneden, de westflank af naar den Bricollagletscher, dien wdj door de wolken nog even in de diepte zagen schemeren. Maar enkele oogenblikken later waren wij door zware nevelen omhuld en plotseling. . . een felle om ons heen, onmiddellijk gevolgd door een krakenden donderslag, nadaverend met geweldige echo’s. ~Vite, vite,” schreeuwde Theytaz, die nu da hchterman was,i terwijl Visser vooruit ging. ~Houweel wegwerpen?” vroeg ik aan 'l'heytaz. „Neen, houden, gij kunt het bij de afdaling niet missen, en bas, en bas!” Maar dat ging zoo gemakkelijk niet! De rotsen van den berg waren aan dezen kant brokkelig en deels met een dun laagje ijs bedekt. Een steil tegen den bergwand hangend stuk firnsneeuw moest worden getraverseerd, dat wil zeggen in horizontale richting overgestoken. Ik wilde een paar treden hakken, om zeker te zijn van mijn voetstap. „Neen, neen,” riep Theytaz, „vooruit”. „Dan maar fluks er over,” dacht ik, maar mijn ontnagelde schoenen vonden op de harde sneeuw geen houvast en... roets ... daar gleed ik uit langs de steilte naar beneden. Ik sloeg mijn houweel boven