gletscherwereld doordrongen. In 1786 werd de Mont Blanc overwonnen, in 1800 en 1804 bezweken achtereenvolgens de twee voornaamste toppen der Oost-Alpen, de Grosz Glockner en de Ortler; in 1811 volgde ook de Jungfrau. Zij is echter niet, zooals de Matterhorn, na een jarenlangen, hardnekkigen en bitteren strijd bestormd, terwijl de oogen van velen op haar gevestigd waren. Men heeft zelfs langen tijd geweigerd geloof te hechten aan de verklaring harer eerst bestijgers, dat zij inderdaad den top bereikt hadden. Deze, de gebroeders Meyer, Johann Rudolf 0n Hierotiymus, zijdefabrikanten uit Aarau, stamden uit een geslacht, dat er veel toe heeft bijgedragen om het hooggebergte van het Berner Oberland te ontsluiten. Hun vader, eveneens Johann Rudolf geheeten, maakte topographische studies over dit gebied en Gottlieb, de zoon van Johann Rudolf, den jongeren, ondernam in 1812 de tweede Jungfrau-bestijging om het woord van zijn vader bij de ongeloovigen ingang te doen vinden. D De eerste karavaan, waarbij zich twee Walliser gemzenjagers bevonden, bereikte den top van af den kant van den Rottalhorn en over het Rottalsattel. Gottlieb Meyer, weer met deze beide mannen, Joseph Bortis en Alois Volker genaamd, schijnt het jaar daarop de tegenwoordige route van af Concordia voor het eerst genomen te hebben.

Nog langen tijd bleef de twijfel omtrent het geloofwaardige van de eerste bestijgingsberichten voortduren. Desor besloot in 1841 na eenige aarzelingen ze als authentiek aan te nemen en thans is alle onzekerheid opgeheven.

De derde bestijging had plaats na een tusschenpoos van 16 jaar den loden September 1828. Zes gidsen uit Grindelwald namen er aan deel, n.l. Peter Baumann, Ulrich Wittwer, Christian Baumann, Hildebrand Burgener, Peter Roth en Peter Moser. Hiermede werd de Bergli-route voor het eerst geopend.

Omstreeks dezen tijd ,(1828—1829) ondernam Hugi vruchtelooze pogingen om een weg te vinden van uit het Rottai, wat evenmin Yeats Brown en T. Slade in 1828 mocht gelukken.

1) Zie Meyer; 11, blz. 32—3G; Alpenrosen, 1852, blz. XXYIIIXXXII.

2) Zie Kolirdorf: blz. 21—3; Studer: 111, blz. 429,