hadden, zó rustig bij hun drinkplaats, alsof er geen vijanden bestonden. En, twee jaar geleden, toen we over de Lechaschaueralm trokken en we plotseling een schot hoorden, zagen we voor ons iets bruins over de kop duikelen, naar beneden rollen en tussen het struikgewas verdwijnen . . . Die dag hebben we het doel van onze tocht niet bereikt, maar we kwamen even voldaan naar huis. Na lang zoeken hadden we het beestje gevonden, ’n Aangeschoten reetje! ’t Bloed siepelde uit z’n voorpoot, ’n Noodverband was gauw gelegd en om de beurt hebben we het naar het dorp gedragen, waar een van de bewoners, die ik als een groot dierenvriend kende, zich over het ontdane hertje ontfermde. En hoe groot was mijn vreugde, toen ik in de nazomer, weer op een reis naar Reutte, het diertje in de voortuin zag, vertrouwelijk aangedrukt tegen de vrouw des huizes, die de kleine Bambi met de fles grootbracht, ’t Jaar daarop hebben ze het in de bronstijd de vrijheid gegeven. Echte dierenvrienden!

’n Zeldzaam voorrecht vond ik het ook, in het Höllental bij Garmisch een vossenfamilie bezig te zien. Eerst hadden we iets roodbruins tussen de struiken zien schieten. Direct weer het parool: ~Neerknielen! ” Na een half uur werd ons wachten beloond: ’t Hele gezin kwam voor de dag, knabbelde wat en koesterde zich op zijn gemak in de zon.

Ën ja de Sesseli is toch niet alleen goed om een stuk weg vlug af te werken. Voor een vluchtige beschouwing van flora en fauna is hij enig in z’n soort. Verleden voorjaar zag ik, vlak onder mij, de Murmeltiere fel tegen de sneeuw afsteken, ’t Mensengedoe scheen hen niet te deren. Lelijke dieren, deze marmotten, maar hun schrandere ogen vergoeden veel. En ze zijn ook schrander. De hele zomer door zijn ze druk bezig, gras te verzamelen, dat ze als geboren hooiers, in de zon leggen en telkens omkeren. Onnodig te zeggen, dat ze zo een aardige

Maar .... we hebben ze gezien