links laat de Sulzfluh zijn wilde westflank zien, die vanaf de Drusentor toegankelijk is. In oostelijke richting kunnen we de weg naar de Bilkengrat volgen. Daar zult U de gems kunnen ontmoeten, terwijl hogerop het sierlijke klokje der soldanella’s bij honderden de randen der sneeuwveldjes siert. Meer noordelijk kunt U nog de Gaisspitze bezoeken en neerzien op het bekende Schruns.

Ons groepje splitst zich. Mijn vriend verdwijnt in de Alpentuin, het drietal dames vindt een verplaatstbare bank, die in en uit de zon gezet kan worden, dus een prettig spelletje in het vooruitzicht stelt. Zelf volg ik een eindweegs het officiële pad naar de Drusentor, op de grens van Zwitserland gelegen. Als de coniferen mij verlaten, probeer ik over de alm de kortste weg naar het Joch te volgen. De bergmarmotten vinden me, tegen hun gewoonte, niet afschrikwekkend. Een gezellige dikkerd blijft me van vlakbij opnemen en ik hem vanzelfsprekend ook. Steil zijn de grashellingen hogerop, dan komen de kale rotsen en de sneeuwvelden onder het Joch. Langs het verlaten gebouwtje van de grenswacht gaande, sta ik even later in het land der Helveten te turen.

Er rest me volop tijd om een kijkje te nemen bij de wand der Sulzfluh. Wat eerst een makkelijke wandeling is, wordt al gauw gevolgd door een klauterpartij, dan is het pittig zwoegen en is verdergaan zelfs problematisch. Een steile sneeuwbarrière tegen een verticale wand lijkt wel onoverkomelijk. Tussen wand en ijs blijkt enige speling te zijn ontstaan, doordat de iets warmere rots het ijs heeft doen smelten. Voorzichtig schuif ik achter de ijsmassa, dring een tiental meters door in deze merkwaardige spleet en ontdek dat de wand iets terugwijkt. Dat is mijn kans en met handen en voeten, armen en benen, rug en knieeën, weet ik hoogte te krijgen, om daarna op het ijsrandje balancerend, me steunend tegen de wand, over te kunnen stappen naar de veilige rots.

Ook verderop houdt de wand me gezellig bezig. Soms ga ik als viervoeter tegen een niet te steile plaat omhoog, even later waan ik me koorddanser, als een smal bandje traversering mogelijk maakt. Dat ik tenslotte de top van de Sulzfluh niet bereik, doet weinig afbreuk aan het genoegen van deze dag. Een weinig onder de top maant een dichte nevel tot terugkeer. De veroverde positie wordt zonder wrok prijs gegeven, weer neem ik de ijspassage en beland in de Drusentor. Nu langs de officiële weg naar beneden, waar ik de enorm vele losse kalk- of dolomietachtige stenen verwens, die het pad bedekken. Bij dit walswerk begint de zon lustig te schijnen, kijkt de vrijgekomen Sulzfluh