Die eerste jaren waren niet makkelijk. Hoge dennebomen overschaduwden zijn geboortegrond. Door dennenaaiden heen moest hij zich omhoog werken, strijd leveren met krachtige mossen, struikgewas opzij duwen. Door deze moeilijkheden echter, werd het kleine conifeertje gehard.

De pijnlijke klap van een door houthakkers gevelde boom kwam het te boven en met het besef dat er letterlijk nu toch meer licht in het leven was gekomen. Het dichte bos was gekapt. Slechts jonge boompjes waren achtergebleven.

Over een twintigtal jaren vormen wij samen weer een bos dacht het dennetje, maar toen het zomer was geworden, kwamen weer de mensen, om, van de droogte gebruik makend, de oude bosgrond af te branden met het doel in korte tijd almgronden voor hun vee te verkrijgen. Voor de meeste jonge dennen betekende het vuur het einde van hun bestaan en ook met ons dennetje was het bijna afgelopen. Het bleef in leven, doch zwaar geschroeid en gewond stond het nu op de zwart geblakerde helling.

Gelukkig lenigde een hevige regenbui al spoedig de ergste nood. Het leven werd iets beter toen de eerste groene grassprietjes de zwarte grond weer kleur begonnen te geven. Droevig echter zoveel jonge boompjes er verbrand zijn. Nimmer wel zullen die met hun takken de zijnen kunnen beschaduwen; nimmer echter ook enige beschutting geven tegen de wind en ander natuurgeweld. Het wordt een eenzame strijd om het bestaan.

Makkelijk is het niet als de volgende zomer het vee het nu welig groeiende gras van de helling komt weggrazen. De harde, scherpe naalden van het boompje houden de gulzige koeientongen wel op een afstand, doch tegen een trap van een poot heeft het geen wapen. De boeren, in hun haast om weide-grond voor hun koeien te krijgen, hebben er niet aan willen denken dat na het afbranden, het gras in weinige jaren hard en stekelig zal worden. Het vee graast daardoor minder langdurig bij het dennetje dat groter begint te worden. Het eerste struikgewas komt het gezelschap houden. En al zijn de omstandigheden nog wel eens moeilijk, de aanblik van de eeuwige kalkwanden geeft steeds weer kracht en moed.

Toch is het een veilig gevoel dat die wanden ver verwijderd zijn, want de den ziet hoe menig overmoedige kruip-den onder het jaarlijks van de rotsen naar beneden vallende puin wordt bedolven.

Dan komt een harde winter. Het is geen koude winter, die is niet erg. Neen, het is een winter met wisselvallig weer; sneeuw. Föhn, vorst en regen wisselen elkaar af. De dunne laag sneeuw die de grond bedekt krijgt een ijslaagje en hierop vallen kleine harde ijskorreltjes die niet hechten aan hun gladde ondergrond. Zij gaan over in sneeuw, die steeds natter wordt. En het blijft sneeuwen. Steeds dikker wordt de laag.

Weinig is er voor nodig om in deze omstandigheden zelfs op niet-steile hellingen de sneeuwlaag in beweging te brengen. Nog voor het sneeuwen is opgehouden, donderen overal in het bergland de lawines omlaag.

Ook op de helling waarop het dennetje staat, begint de sneeuw te schuiven. Niets houdt de lawine tegen. Als na enige ogenblikken het witte geweld voorbij geraasd is, staat het boompje gebogen en gekneusd met een gebroken top op de geruïneerde helling.

Er zijn jaren voor nodig de wonden geheel te herstellen, maar dan zijn aan de dik geworden stam grillige, maar stevige zijarmen ontstaan. Krachtig staat de den daar nu tegen zijn massale achtergrond. De eerste dennenappels sieren