ook het Nederlandsche, maken in onze twintigste eeuw een revolutie van geweldige afmetingen mede, en diegenen, die gelooven den zin van hun tijd te verstaan, moeten zich inzetten, om te helpen begrip te wekken bij hun volk, te verduidelijken, te verhelderen en te leiden.

Dit geldt op elk gebied, op het gebied van de politiek, van de economie, op het gebied der sociale zaken en op het gebied van de kuituur, waarover ik het hedenmiddag in het bijzonder wil hebben.

Voor het doel, op het gebied der kuituur in ons land egrip te wekken voor het gebeuren in Duitschland, de Nederlanders in kennis te brengen met de uitingen op kultureel terrein in Duitschland, uitingen die uit den aard der zaak door den revolutionairen geest van den tijd worden bepaald en die daardoor inzicht geven in de diepe beweegrede daarvan en die daarom bij uitstek geschikt zijn om geleidelijk begrip te doen opkomen bij onze menschen voor het fundamenteele van onzen tijd van omwenteling, daarom werd de Nederlandsch-Duitsche Kultuurgemeenschap opgericht.

Ik wil vooreerst een oogenblik stilstaan bij het begrip „Kultuurgemeenschap".

Het kan haast niet landers, dan dat alles, wat men in den tegenwoordigen tijd als verantwoordelijk mensch onderneemt, d.w.z. als mensch, die in zich de verantwoordelijkheid gevoelt voor zijn medemenschen, dat alles wat die lieden doen, door andersdenkenden wordt bespot en verdacht gemaakt. Zoo ook het woord „Kultuurgemeenschap", dat men veelal schamper heeft bespot. Maar wat is Kultuurgemeenschap? Is dat een fraai woord, een phrase wellicht? Men kan antwoorden-De gemeenschap tusschen de Nederlandsche en Duitsche kuituur IS zoo weinig een phrase, dat men zelfs vaststellen, wanneer zij is ontstaan. Zij heeft altijd bestaan. Men kan niet zeggen, op dit of dat tydstip IS een Nederlandsch-Duitsche of Duitsch-Nederlandsche gemeenschap ontstaan, want deze gemeenschap is eeuwig aanwezig geweest, omdat de twee volkeren van éénzelfden stam zijn.

Bij andere volkeren is dit dikwijls anders. Men kan dan bijv. precies vaststellen, wanneer het eerste contact tot stand gekomen is. Onze voorvaderen of de cionquistadores voeren uit naar vreemde landen die zij ontdekten. De inheemsche bevolking stroomde naar het strand naar de vreemde schepen geschenken werden geruild, spiegeltjes, kralen aange- zo®"" gewisseld. Of het contact kwïm en sterke mannen uit Europa kwamen met het zwaard in de vuist en brachten de geweldadige onderwerping. Maar in ieder geval kan men zeggen en vaststellen: in dien tijd op dien aanraking, het contact tuLchen ver- samenleving kwam tot der le'vJr gemeenschap, maar een naast-elkanof daar tot ' hier daar tot een gemeenschap dreigde te worden zien WIJ de miserabele verschijnselen van de rassenvermenging tot schade van beide volkeren.

IJ het Nederlandsche en het Duitsche volk is echter de ontwikkeling een geheel andere geweest Nooit lebben Nederlander* en Dullachere in tegenover elkaar gestaan als twee verschillende volksetr'ïef,' " “r" "" -“«i tui bezar Hrhe °P3«l=omen kul. • Het beginpunt van de onderlinae kultiirpoio gebondenheid van Nederlander* en

men daarom niet aantoonen, omdat deze geen beginpunt heeft. Er zijn niet twee kuituren geweest, die zich min of meer verbonden hebben; er is één kuituur een Germaansche kuituur, die zich in verschillende 'richtingen heeft onderscheiden, één kuituur, die zich op verschillende wijze heeft geuit. Die verschillende uitinpn zijn gegroeid op een gemeenschappelijken wortel, ndien dit inzicht slechts weer, zooals vroeger algemeen kon worden, zou heel wat benauwenis van de beduchte zielen kunnen worden weggenomen Het Nederlandsche en het Duitsche volk hebben één gemeenscihappelijken oorsprong, het zijn twee loten van eén stam.

Er zijn tijden geweest, dat niemand sprak over het al of met bestaan van een gemeenschap tusschen den Nederlandschen en den Duitschen mensch. Deze gemeenschap was dermate vanzelfsprekend, dat zij voor niemand een probleem was. Men kende niet den angstigen strijd om het behoud van eigenwaarde. Men hoorde weinig van het . z.g. specifiek Nederlandsche karakter van bepaalde kultureele uitingen. Men vindt m die tijden niets van het krampachtig vasthouden aan bepaalde eigenschappen, of eigenschapjes, die men voor speciaal Nederlandsch houdt, integendeel, door de eeuwen heen hebben Nederlandsche en Duitsche kunstenaars en geleerden elkaar wederkeerig geïnspireerd en aangevuld op allei gebieden van het kultureele leven. Men maakte zich niet bezorgd om het specifieke eigen karakter, niet omdat men geen eigen karakter had, integendeel, men had zijn eigen aard, zijn eigen persoonlijkheid en schiep zijn werken, waarop men het duidelijke stempel van die eigen persoonlijkheid drukte, onbekommerd om het eigen karakter, omdat dit geen probleem was. Men wist zich, al was dit wellicht onbewust, gebonden binnen één gemeenschap, een kultureele gemeenschap, die wortelde in de stamverw-antschap met het andere volk. Ik wil hier even stilstaan bij enkele practische voorbeelden.

Ik denk in de eerste plaats aan de vroege Middeleeuwen, aan den tijd van den Romaanschen stijl, die in ons land zoo duidelijk 'in het teeken van den invloed uit Duitschland heeft gestaan. De heer Frans Vermeulen heeft eerst kort geleden in een voortreffelijke publicatm nog eens op deze vroegere periode der architectonische ontwikkeling van onze kerkgebouwen gewezen en op de nauwe verwantschap met de kerkelijke architectuur van dien tijd in Duitschland, op de verw-antschap tusschen den bouwstijl der kerken van het Bisdom Utrecht met de kerk van de Benediktinerabtei in Limburg a. d. Kavel, een verwantschap van de St Seryaas en Onze-Lieve-Vrouwekerk in Maastricht, van e Munsterkerk in Roermond met de Rijnlandsche laat-Romaansöhe bouwwerken in Keulen, Neuss Bonn en Koblenz. Verder herinner ik aan de bouwmeesters en de beeldhouwers uit de 15e eeuw in Duitschland die dikwijls van Nederlandschen oorsprong waren en' die in het naburige Duitschland kunstwerken schiepen. Ik denk aan de beeldhouwersscholen aan den Benedenrijn vlak over onze grens, in Kanten, Kalkar, Keulen, in Westfalen, scholen, die in voortdurende uitwisseling stonden met de centra van beeldhouwkunst in Brabant en in Noord-Nederland. Het zijn veelal Nederlanders geweest, die in de Renaissance als beeldhouwers aan verschillende hoven in Duitschland onvergankelijke werken schiepen, Adriaan de Vries e.a. Dan komt ons