A. DÜRER, ZELFPORTRET, 1498. MADRID, PRADO. PANEEL. 52:41 c.M.

JLn 1498 zet de 26-jarige Albrecht Dürer zich voor den spiegel om zijn beeld op het paneel vast te leggen, Het was niet voor de eerste maal; afgezien van het merkwaardig rake zelfportret, dat hij als dertienjarige knaap met de zilverstift teekende, had hij vijf jaren tevoren op perkament zijn portret geschilderd dat nu te Parijs is. Toen echter was hij nog de rondtrekkende gezel; daarna was hij in Italië geweest, in 1497 had hij zich vrij gemaakt van zijn leermeester Wohlgemut, en thans stond hij aan het begin van een loopbaan waarop reeds een voorglans van lateren roem valt. Met de vijftien houtsneden zijner ..groote Apokalyps" vestigt hij zijn naam; de keurvorst van Saksen, Frederik de Wijze, laat hem zijn portret schilderen, talrijke opdrachten voor portretten, van de Fürlegers, de Tuohers, volgen nog in hetzelfde jaar 1498. Dürer is reeds de gezochte en gevierde jonge meester. En zóó schildert hij zichzelf. Fier, in rijke, iets al te modieuze kleedij, met iets al te nadrukkelijke zorg gepenseeld, van het met goud gesmokte hemd tot de parelgrijze lederen handschoenen, geeft hij zelfbewust het beeld van zijn rustig vertrouwen op de toekomst in de schoone, wijde wereld, die zich daarbuiten door het venster in den achtergrond vertoont. De zelfportretten van Dürer zijn als zoodanig de eerste, die wij in de kunstgeschiedenis van Noord-Europa kennen, en in dit feestelijke, lichtende grijzen en bruinen geschilderde portret zien wij voor het eerst het beeld van den nieuwen Noordschen kunstenaar, zooals hij ons uit de voorbije gebondenheid def middeleeuwen tegemoet treedt in het licht van den nieuwen tijd, die den individueelen mensch ontdekte,