zich wijst, dan geschiedt dit niet omdat zijn grond* idee, de Vrije Mensch, thans geen waarde meer zou hebben, maar alleen omdat de twintigste eeuw de vrijheid niet meer atomistisch als vrijheid van het individu, doch organisch als „vrije gehoorzaam* heid aan de wetten van het Geheel” opvat. Zooals Erasmus en Coornhert bevangen zijn gebleven in

het ietwat vermoeide en sceptische levensideaal der Stoa, zoo is ook Multatuli niet boven het niveau van het individualisme uitgekomen. Zijn levens* visie is in den grond negatief, zijn vrijheidsbegrip een „vrijheid van ” en minder een „vrijheid > de oplossing van de door hem opgeworpen vraagstukken veelal te abstract en te weinig ge* grond in de concrete werkelijkheid van ras en ge* schiedenis. Hij is minder romanticus, zooals men

wel gemeend heeft, dan voortzetter der Verlicht ting. En juist de Verlichting met haar politieke en religieuse idealen is de tegenpool van het streven der twintigste eeuw. Daarom is ook Multatuli een „tegenstander , zij het een, die men achten kan.

Reprod. uit „Multatul M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel (1875)

„Ik wilde Ü uitnoodigen mensch te zijn”: in dit teeken willen alle humanisten der negentiende en

twintigste eeuw hun strijd winnen. Wij begrijpen dit teeken in zijn historische waarde en daarom begrijpen wij ook den strijder tegen Droogstop* pels, Pennewippen, Lapsen en Slijmeringen. Wij zijn echter geen relativisten.

Alles ligt in de rede.

Al het historisch gewordene, zooals het Huma* nisme ligt in de rede.

Maar onze strijd er tegen niet minder !