gevonden in de verschillende onderdeelen, die het A.V.L.O.N. kent.

Deze zijn: De afdeeling Rechtskundige Bijstand, de afdeeling Vorming, de afdeeling Geldelijke Bijstand, het Weezenfonds, de afdeeling Recht op Bijstand bij Ziekte.

Binnenkort zal een uitvoerige brochure verschijnen, waarin ieder van deze afdeelingen in het bijzonder wordt behandeld. Eigenlijk spreken de namen al voor zichzelf en liever dan een vrij droge opsomming te geven van wat b.v. de afdeeling Rechtskundige Bijstand doet, geef ik enkele gevallen, waarin deze afdeelingen te hulp komen.

Alleen t.a.v. de Afdeeling Vorming maak ik nog een aparte opmerking. Men dient deze Afdeeling zoo te zien en in de brochure zult U dit ook aldus geformuleerd vinden, dat zij hulp verleent bij de vorming van Nederlandsche onderwijzers; met andere woorden, dat het initiatief van een ander kan uitgaan; het materieele gedeelte is dan weer voor het A.V.L.O.N.

Moeilijkheden op het gebied van pensioen-, wachtgeld en ontslagkwesties, zelfs adviezen met betrekking tot woningnood en rantsoeneering werden door de Afdeeling Rechtskundige Bijstand verstrekt.

De Afdeeling Geldelijke Bijstand verleende over het jaar 1943 aan 67 personen periodieke uitkeeringen en giften tot een bedrag van ƒ 17.951,89, terwijl aan 31 personen in totaal een bedrag van ƒ 9.727,22 werd uitgekeerd als voorschot.

Wat het bij onze verhoudingen beteekent, dat aan bijna 100 vakgenooten in één jaar voor een bedrag van rond ƒ 28000,— finantieele steun wordt geboden, kan slechts hij beseffen, die weet, hoe in onzen kring op de kleintjes wordt gelet en dus een tegemoetkoming tot een op zichzelf niet groot bedrag een belangrijke verlichting van de vaak zoo nijpende zorg kan beteekenen.

Het A.V.L.O.N. begint met onze collega’s terzijde te staan. Daarna tracht het de bestaansvoorwaarden zoodanig te wijzigen, dat de terneerdrukkende periode van afhankelijkheid kan worden beëindigd. Dit lukt niet altijd, maar een paar voorbeelden van recenten datum mogen bewijzen, dat het ook hier vaak is: waar een wil is, is een weg.

Mevr. L. v. d. G. te H., deed een beroep op deze Afdeeling. Zij was 61 jaar oud en onderwijzeres bij het Openbaar Onderwijs te U. Nadat zij gepensionneerd werd, raakte zij finantieel erg achterop, zoodat zij genoodzaakt was bij een voorschotbank bedragen te leenen. Zooals bekend is, berekenen der-

gelijke banken hooge rente, De maandelijksche aflossingen, welke zij moest verrichten, waren dan ook zoo hoog, dat het overblijvende niet voldoende was om haar pension te betalen. Haar pogingen om lessen te krijgen, bleven zonder resultaat. Bovendien was haar gezondheid niet al te best en deze werd, na het plotseling overlijden van haar zoon, er niet beter op. De afdeeling Geldelijke Bijstand maakte korte metten, verstrekte haar een gift, zoodat zij haar schuld bij de Voorschotbank ineens kon aflossen, terwijl haar daarenboven een kwartaaluitkeering werd toegezegd van ƒ 50,—. Deze driemaandelijksche uitkeering werd geruimen tijd verstrekt, zoodat zij, bevrijd van finantieele zorgen, weer een betere gezondheid verkreeg. Het A.V.L.O.N. plaatste toen eenige advertenties om haar aan lessen te helpen, welke advertenties ditmaal goede resultaten hadden, zoodat Mevr. v. d. G. na eenigen tijd uit deze bijlessen voldoende inkomsten had en de driemaandelijksche toelage dus iets kon worden verminderd. Door haar prettigen omgang en juiste wijze van lesgeven, zorgden ook haar nieuwe leerlingen voor de „reclame”, zoodat zij thans met de inkomsten van pensioen en bijlessen gezamenlijk goed kan rondkomen. De ondersteuning werd derhalve beëindigd. Mevr. v. d. G. meldde zich naderhand geheel vrijwillig als lid van het A.V.L.O.N. aan.

Collega A. C. v. d. L. te H., Hoofd eener school, werd voor den dienst afgekeurd. Doofheid maakte hem n.l. ongeschikt om voor de klasse te staan en ook persoonlijk had de Heer v. d. L. allen werklust verloren. Nadat zijn inkomsten dermate waren gedaald, dat hij niet meer kon rondkomen, werd hem een maandelijksche toelage verstrekt van ƒ 75,—. Deze toelage liep geruimen tijd en nog steeds was er geen uitzicht op werkzaamheden, waardoor de Heer v. d. L. zelf in zijn onderhoud kon voorzien. Hij moest uit zijn woonplaats naar R. evacueeren, hetgeen vanzelfsprekend gedeeltelijk door het Rijk werd vergoed, doch alle daaruit voortvloeiende extra-kosten stelden hem opnieuw voor moeilijkheden. Door het verstrekken van eenige giften werd hij wederom geholpen.

Om echter aan dezen op zichzelf ongewenschten toestand een einde te maken, werd den Heer v. d. L. (een uitstekend calligraaf) geadviseerd zich toe te leggen op schilder- en heraldisch werk. Het A.V.L.O.N. zelf verstrekte hem eenige opdrachten en hierdoor moreel gesteund, toog de heer v. d. L. wederom aan den arbeid. Door voorspraak van het A.V.L.O.N. werd hij vast aangesteld bij een heral-

In onze scholen wordt het egoïsme systematisch ontiviJcheld, de sociale zin echter niet of hijna niet

Prof. Dr. G. Kerschensteiner