disch bureau, waaruit hij een flink inkomen verkreeg. Het A.V.L.O.N. kon zoodoende, ermede tevreden zijnde, dat evenals in het voorgaande geval een collega weer „op het paard" geholpen was, de ondersteuning beëindigen.

De namen der Afdeelingen Recht op Bijstand bij Ziekte en het Weezenfonds spreken voor zich zelf. Toch wordt uit de praktijk van elk dezer afdeelingen een geval genoemd.

Ingevolge ons Reglement wordt bij operatiekosten een uitkeering verstrekt van de helft der gemaakte kosten met een maximum van ƒ 75,— per toegetredene per boekjaar. Collega L. B. had groote kosten ter gelegenheid van de bevalling van zijn vrouw. Zijn eerste kleine werd niet levend geboren, waardoor de kosten der bevalling aanmerkelijk hooger waren dan normaal. Ook ging de bevalling van zijn vrouw van het 2de en 3de kind met extra hooge kosten gepaard. Derhalve verstrekte de afdeeling R.B.Z. hem een operatieuitkeering van ƒ 75,— en hoewel slechts 2 levend geboren kinderen ter wereld werden gebracht eveneens de gebruikelijke uitkeering wegens bevalling ad ƒ 50.—.

De wees, H. 8., wiens ouders reeds geruimen tijd geleden zijn overleden en wiens voogd (zijn oudere broer) eveneens langen tijd in het buitenland vertoeft, had en heeft de meeste verzorging van het Weezenfonds noodig. Reeds door het N.O.G. werd hij ondergebracht bij een gezin, dat hem thans nog steeds met liefde omringt. Het Weezenfonds betaalt de algeheele verpleging en verzorging alsmede de studiekosten. H. studeert op een Middelbaar Technische school, maakt goede vorderingen en zal binnenkort een jaar practisch moeten werken op een scheepswerf. Het spreekt vanzelf, dat de daaruit voortvloeiende kosten eveneens door het Weezenfonds zullen worden voldaan.

Uit het eerste geval blijkt, dat het A.V.L.0.N., als organisatie waar collegiaal geholpen wordt, in voorkomende gevallen meer doet dan waartoe de reglementen het verplichten, terwijl het tweede geval wel duidelijk aan toont, welk een zegenrijk werk de afdeeling „Weezenfonds", de oude traditie voortzettend, verricht.

Personen, die aan het verstrekken der uitkeeringen medewerken, zij het de bestuurder, de hoofden der Afdeelingen, de districtshoofden der afdeelingen of de verzorgers, verrichten dit prachtige collegiale werk tot hun zeer groote voldoening. In bijna alle gevallen worden, behalve de bedankjes van de geholpen leden, eveneens brieven ontvangen van A.V.L.0.N.-medewerkers, waaruit blijkt, dat zij verheugd zijn op deze wijze door het A.V.L.O.N. iets voor hun collega’s in nood te kunnen doen.

Het A.V.L.O.N. is er op uit, en het mag gezegd worden is er reeds grootendeels in geslaagd, een net door Nederland te spreiden, of misschien is het nog beter om te spreken van een web over Nederland te weven, dat in trilling komt, zoodra hier of daar, door welke oorzaak ook, één van onze vakgenooten en in de eerste plaats één van onze leden in moeilijkheden geraakt. Moeite noch geld worden gespaard om nood te lenigen. Daarbij wordt er de grootste zorg aan besteed, spoedig te helpen, aangezien het A.V.L.O.N. handelt volgens het advies, dat spoedige hulp dubbele hulp is. Ik heb dan ook de overtuiging, dat het A.V.L.O.N. reeds zeer veel doet en nog meer zal kunnen doen, als er aan één voorwaarde wordt voldaan en dat is, dat de vakgenooten niet rustig met de handen in den schoot afwachten en toekijken, wat door den bestuurder en zijn naaste medewerkers tot stand wordt gebracht, doch wanneer zij zelf zich beschikbaar stellen, om mede te helpen aan den uitbouw van het A.V.L.0.N.-werk.

W. TERPSTRA

Wereldbeschouwing en opvoeding

II

Wanneer we dan nu wat dieper ingaan op het individualisme, d.i. op die beschouwing van de menschelijke maatschappij, waarbij we den enkeling zien als gaande vóór de gemeenschap, dan hebben we allereerst na te gaan le.Hoe we dien enkeling als absoluut individu zien; 2e. hoe dientengevolge onze meening over het begrip „maatschappij" is en 3e. hoe de verhouding van den enkeling is ten opzichte van de gemeenschap, waarin hijleeft Het zwaartepunt van het individualisme ligt in het begrip van den enkeling, die de eenige werkelijkheid in de maatschappij is; ligt in de vraag Hoe men zich dien enkeling denkt.

Welnu, iedere individualistische wereldbeschouwing belandt tenslotte bij de stelling: de enkeling als geestelijk wezen gezien heeft geestelijk aan zichzelf genoeg, is geestelijk autark. Deze idee over den enkeling, die zichzelf vrij opvoedt, alle geeste-

lijk leven vrij uit zichzelf schept, is de grondslag van iedere individualistische wereldbeschouwing. Dit eischt wel eenige toelichting, omdat menigeen hier misschien denkt aan het begrip „autonomie" in den zin van Kant, die spreekt over zedelijke autonomie. Deze autonomie, deze zelfbestemming, deze wilsvrijheid van den geest is iets anders dan autarkie van den geest. Deze autonomie naar Kant is niets anders dan de ik-vovm van den geest, de geestelijke vrijheid überhaupt. De autarkie zegt meer. Deze zegt: niet alleen de vorm van de autonomie, maar ook de substantie van het geestelijke is van mijzelf. Hetgeen we kunnen illustreeren met het voorbeeld van den uitvinder, waarbij het duidelijk is, dat niet slechts zijn gedachten eigen arbeid zijn, maar dat hij die gedachten ook met betrekking tot hun inhoud geheel uit zichzelf geschapen heeft. En ook kunt ge me misschien tegenwerpen, dat de