gedachte aan een absoluut individu absurd is, omdat geen zuigeling zonder hulp kan en ook de volwassene leeft in een maatschappij, die vol wisselwerking is van den een op den ander. Maar hierbij dient opgemerkt, dat deze wederzijdsche hulpverleening slechts betrekking heeft op het wederzijdsch nuttige; op dat wat de mensch is als lichamelijk-zinnelijk wezen, dus op voeding, kleeding, economie, techniek; echter niet op zijn geestelijk zijn. En daar komt het op aan. Maken we dit met een paar voorbeelden duidelijk.

De Grieksche mythologie kent twee figuren, n.l. Heracles en Prometheus, die als voorbeeld van een absoluut individu kunnen gelden. Heracles, die uit eigen kracht en met uiterste wilsinspanning geweldige daden verricht en daarbij geheel op zichzelf staat, die uit eigen besluit een bepaalde levensweg kiest en eindigt met voor zichzelf een brandstapel te bouwen op het moment, dat het hemzelf goeddunkt.

En Prometheus, die zich geheel zelfstandig tegen den wil van Zeus verzet en den menschen het vuur op aarde geeft. Goethe heeft de geestelijke autarkie van dezen held zeer zuiver aangevoeld, wanneer hij hem laat zeggen: „Hast du nicht alles selbst vollendet. Heilig glühend Herz?” Prometheus is ook later, als hij aan de rots geketend is en de adelaar hem dagelijks de lever uit komt pikken, niet te buigen; zijn trots houdt hem staande.

Een ander voorbeeld van een absoluut individu is het genie. Het genie, dat ook geestelijk op zichzelf staat, al zijn scheppingen uit zichzelf haalt. De titanische gevoelens van een Beethoven, de geweldige stormen, die in zijn symphonieën aan zijn geest ontstijgen, zeggen ons, dat hier het genie aan het werk is, waarvan de verschijning „einmalig” is. Maar ieder van ons heeft iets van het geniale in zich, ieder van ons brengt iets uit zichzelf voort, dat, „einmalig” is of heeft den aanleg ervoor en ook hier treedt het begrip van den absoluten enkeling naar voren. En ook is dat het geval bij een figuur als Robinson. In hem heeft het individualistische denken een gestalte geschapen, waarbij zelfs de wederzijdsche hulpverleening in zekeren zin is uitgeschakeld. Hij mag dan vanuit de bewoonde wereld allerlei nuttige dingen meegebracht hebben, hij is verder niet alleen geestelijk maar ook uiterlijk op zichzelf aangewezen. Hij heeft de hulp van de gemeenschap niet noodig; hij kan alleen leven. Maar het mooiste voorbeeld van het absolute individualisme is de opvatting der Sophisten, welke opvatting later terugkeert in de leer van het Natuurrecht en dan het terrein van de theorie verlaat om dat der practijk te betreden.

Het is U wellicht bekend, dat de Sophisten een wijsgeerige school vormden, die onmiddellijk vooraf gaat aan, ten deele ook nog samenvalt met het optreden van Socrates, Plato en Aristoteles. De werken van deze laatsten zijn voor een deel een bestrijding en een weerlegging van de opvattingen der Sophisten. In Plato’s werken ontmoeten we drie van hun voornaamste vertegenwoordigers, n.l. Thrasemachos, Kallikles en Protagoras. Van Protagoras is het beroemde gezegde: „De mensch is de maat van alle dingen”, waardoor de deur geopend wordt voor een subjectieve, dus individualistische kentheorie, die o.a. ook het bestaan der

góden ontkent en dus ook het bestaan van een door god gewilde wereldorde. Thrasemachos ziet de samenleving als een verhouding van uitbuiters en menschen, die uitgebuit worden. En Kallikles zegt, dat de maatschappij is een overheersching van de zwakkeren door de sterkeren, welke meening we straks terugvinden bij Macchiavelli, den vertegenwoordiger van de wijsbegeerte van de Renaissance, die in zijn boek „II Principe” spreekt van een heerschersgeslacht en een slavengeslacht en bij Nietzsche, die spreekt van den „Uebermensch”. De leer der maatschappij der Sophisten is individualisme in rein-kultuur, omdat het tenslotte gaat om den enkeling, terwille van wien de gemeenschap er is. Dit blijkt ook uit de mythe van Protagoras, die bij Plato wordt weergegeven in den dialoog van dien naam en aldus luidt:

„In den beginne leefden de menschen verstrooid, geheel op zichzelf en werden zoo omdat ze de maatschappelijke organisatie nog niet kenden een buit van de wilde dieren. Ze probeerden wel om zich ter wederzijdsche beschutting een maatschappelijke vereeniging te stichten, maar pleegden voortdurend onrecht jegens elkander, verstrooiden zich weer en gingen wederom hun ondergang tegemoet. Om nu de menschen van den ondergang te redden, zendt Zeus zijn boodschapper Hermes. Deze brengt: het zedelijk bewustzijn en het rechtsgevoel, waardoor een geordend gemeenschapsleven kan ontstaan. Hermes vraagt of hij deze gaven aan allen moet geven of slechts aan enkelen. Zeus antwoordt: Aan allen, want als niet allen deze gaven hebben, kan er geen gemeenschap bestaan. Wie deze gaven in de toekomst niet bezit, zal uit de gemeenschap gestooten worden.”

Deze mythe berust dus op een individualistische constructie van de gemeenschap. Oorspronkelijk of van nature is slechts het individu. Volgens de Sophisten is het individu de eenige scheppende macht des levens, alle kultuurvorm is door hem geschapen. Niet meer vormen de in recht en zedelijkheid heerschende goddelijke machten den mensch naar zijn beeld; de mensch heeft die zelf geschapen naar zijn individueele motieven.

Zooals ik reeds zeide, vindt dit Sophisme zijn voortzetting in de leer van het Natuurrecht.

Na de lange periode van de Middeleeuwen, waarvan we kunnen zeggen, dat de wereldbeschouwing universalistisch was, begint met de Renaissance de herontdekking van het individu, die zich voortzet met de ontwikkeling van de rationalistische philosophie op de grens van de 16e en 17e eeuw en uitmondt in de leer van het Natuurrecht, gepresenteerd om zoo te zeggen door de Engelsche philosophen Thomas Hobbes en John Locke, die op hun beurt in Frankrijk werden opgevolgd door Montesquieu en Rousseau. Met Rousseau bereikt het individualisme zijn hoogtepunt en we kunnen zeggen, dat in de Fransche Revolutie de individualistische denkbeelden hun doorbraak vinden in het politieke leven. Sindsdien tot heden is dit individualisme het leidend beginsel van ieder persoonlijk en gemeenschapsleven en heeft het via verschillende variaties, zooals Liberalisme, Anarchisme, Marxisme geleid tot de crises, die we in de laatste tientallen jaren hebben beleefd. C. BROUWER