berichten

1. Benoemd tot lid en voorzitter van de examencommissie handteekenen voor het jaar 1944: N. J. Coevoet, inspecteur 1.0., Lorentzstraat 13 te Haarlem. De examens worden te Utrecht gehouden. 2. Bij besluit van den Secretaris-Generaal van 0., W. en K. van 14 Maart 1944, no. 85 0.W.K., voorkomende in de Nederl. Staatscourant van 10 Mei, no. 91, is de leerplichtwet gewijzigd. Art. 19, § 1, luidde en luidt: Bevindt de inspecteur, dat ten aanzien van eenigen leerling geen geregeld schoolbezoek heeft plaats gevonden, zonder dat verlof is verleend, of een andere reden het verzuim wettigt of verschoonbaar maakt, dan geeft hij daarvan kennis aan de commissie tot wering van schoolverzuim. Binnen 8 dagen na ontvangst dezer kennisgeving stelt de commissie een onderzoek in naar de redenen en omstandigheden, die tot het schoolverzuim aanleiding hebben gegeven. Zooveel mogelijk worden de ingevolge artikel 1 aansprakelijke personen door haar gehoord. Van den uitslag van het onderzoek geeft zij den inspecteur ten spoedigste schriftelijk kennis, met mededeeling tevens of zij meent, dat het verzuim alsnog gewettigd of verschoonbaar kan worden verklaard en zoo neen, welken persoon zij voor het verzuim in de eerste plaats aansprakelijk houdt en waarom.

§ 2 van art. 19 bevatte voorheen de bepaling, dat de veranttvoordelijke persooa' proces-verbaal krijgt, indien na de over-i treding, in § 1 genoemd, binnen JM maanden opnieu-w een overtreding wordt gepleegd. Dit is nu vervallen. § 2 luidt voortaan: „Indien de inspecteur na nisneming van het rapport der commissie (in § 1 bedoeld) meent, dat g*ta geldige reden voor het verzuim aanwezig is, doet hij, met overlegging van, dit rapport, ten aanzien van de overtreding procesverbaal van zijn bevindingen aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie toekomen.” Niet bij tweede overtreding binnen zes maanden volgt dus procesverbaal, maar reeds bij eerste overtreding wordt de schuldige v^olgd.

§ 3 van art. 19 vervalt als logisch gevolg van het nieuwe artikel 2. I

§ 4 van art. 19 vervalt eveneens. Het luidde vroeger: „Indien sinds de aanzegging, in § 2 bedoeld, zes maanden verstreken zijn, zonder dat door denzelfden persoon een nieuwe overtreding is gepleegd, dan wordt bij een latere overtreding opnieuw gehandeld overeenkomstig § 1 en 2 van dit artikel.” De rest van de § kan men gevoeglijk zelf in de oude leiplichtwet bestudeeren. I

iDoor het wegvallen van § 4 wordt evenjeens de leerplichtwet aanzienlijk verjscherpt. Indien een wetsovertreder vroe-IJM II 1 liiiiiii II een half jaar niet meer

zondigde, kon hij weer van voren af aan met een geheel schoone lei beginnen. Ook dat is voortaan afgeloopen. Ook art. 22, § 1, is gewijzigd. De maximum geldboete bij een veroordeeling na eerste overtreding was voorheen ƒ 30.—. Het bedrag is nu tot ƒ 50. verhoogd. De boete van ten hoogste ƒ 50.—, opgelegd bij tweede overtreding, is nu in art. 22, § 2, verhoogd tot ƒ 100.—.

De verscherping van de leerplichtwet is te beschouwen als een gevolg van de omstandigheid, dat het ongeoorloofd schoolverzuim de laatste paar jaren op onrustbarende wijze toenam. 4. Benoemd tot lid en voorzitter van de examencommissie boekhouden m.o. en handelskennis 1.0. Dr. S. Elzinga, Inspecteur M.O. te Haarlem. —— 5. Benoemd tot lid en voorzin

r van de examencommissie voor de akte nuttige handwerken voor meisjes Mej. Chr. J. J. L. Op de Coul, inspectrice van het 1.0. te Boxmeer, voor ’s-Hertogenbosch. Mej. M. C. T. S. Verbeeten, schoolopzienster voor het 1.0. te Amsterdam voor de examencommissie te Amsterdam. Mej. A. F. Houba, schoolopzienster bij het 1.0. te ’s-Gravenhage voor de commissie te Rotterdam. Mej. A. Keuning, inspectrice 1.0. te Dokkum voor de commissie in Groningen.

Zij, die examen wenschen te doen, moe« ten zich vóór 10 Juni 1944 aanmeldfg bij de voorzitster van de commissie,waarvoor zij wenschen te verschijnen. Voor bijzonderheden raadplege men de Nederl. Staatscourant van 15 Mei, no. 94. |

ln verband met de invoering van het achtste leerjaar werd op 26 Aug. 1942 bij besluit no. 95/1942 door den Secretaris-Generaal van 0., W. en K. de legrplichtwet gewijzigd. |

Art. 1, letter 1 van de wetswijsjiging luidt: „De leerplicht eindigt, le. zoodra het kind acht jaren leerling is geweest van een lagere school of twee aaneensluitende lagere scholen, waarvan de gezamenlijke klassen een leertijd van acht jaren omvatten en het alle klassen doorloopen heeft.” Scholen, die vroeger haar cursus op 1 Mei of 1 April lieten aanvangen, beginnen tegenwoordig soms op 1 September. Wanneer een leerling van zoo’n school b.v. op 1 Mei 1936 werd toegelaten, mag hij dan op 1 Mei 1944 de school weer verlaten, of moet hij wachten tot 1 1944?

|De Secretaris-Generaal beantwoordt ideze vraag met: De leerling blijft leerjplichtig tot 1 September. j7. Art. 55ter van de Wet op het Lager lOnderwijs luidt; ,

1. Jaarlijks vóór 1 September stelt de Raad eener gemeente, waar één of meer openbare lagere scholen bestaan, voor de scholen onderscheidenlijk voor ge-

woon en voor uitgebreid lager dier gemeente voorloopig vast:|

a. het bedrag, dat de'gemeente in het voorafgaand kalenderjaar terzake van de in artikel 55bis bedoelde kosten voor die scholen werkelijk heeft uitgegeven;

b. het bedrag, dat overeenEomstig’het krachtens artikel 55bis per leerling bepaald bedrag in verband met het aantal leerlingen van die scholen voor dat kalenderjaar daarvoor beschikbaar was gesteld; c. indien het onder a bedoeld bedrag, enz.

Het onder a bedoelde bedrag mag verminderd worden met het geheele bedrag der Rijksvergoeding, hetwelk de gemeente heeft ontvangen voor de huisvesting van militairen in de scholen. Het gemiddeld bedrag per leerling bedoeld in art. 55ter, letter ft, zal daardoor kleiner worden.

Bovenstaande geldt voor de gemeente Amersfoort, als zijnde een „bijzonder geval”, zie eene beslissing van den Secretaris-Generaal van 0., W. en K. van 2 Maart 1944, no. 39 O.W.K. Men zou een regeling kunnen maken, welke geldt voor alle gemeenten. 8. Artikel 4 van het Besluit van

-, den Secretaris-Generaal van 0., W. en K. van 20 Sept. 1941 (Staatscourant van 22 September 1941, no. 84) luidt; „Aan de bezitters van de akte, bedoeld in art. 77, onder a, der Wet (op het lager onderwijs) van 17 Aug. 1878, kan, indien aan de school geen onderwijzer in het bezit van de akte tot het geven van huis- en schoolonderwijs in de Duitsche taal beschikbaar is, uiterlijk tot 1 September 1943 mede het onderwijs in dit vak \yorden opeedtggen.”

Het besluit van Hen fccretaris-Generaal van 0.,W. en K. van 26 October 1942 regelt het instellen van een diploma voor het geven van onderwijs in de Duitsche taal aan scholen voor gewoonen voor voortgezet gewoon lager onderwijs. De bevoegdheid duurt tot 1 Sept. 1943. I

Bij besluit van 18 April 1944, Nederl. Staatscourant van 2 Mei no. 85 wordt de werkingsduur van beide besluiten verlengd tot 1 Sqjtember 1945.

Vergoeding kosten vakonderwijs door buitengemeenten.

Bij besluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, d.d. 5 Mei 1944, no. 86 O.W.K. (Staatscourant van 12 Mei 1944, no. 93) is voorzien in een leemte in artikel 104 der Lager-Onderwijswet 1920, veroorzaakt door de vervanging van artikel 101, 9e lid, door artikel lOlbis bij de Wet van 22 Mei 1937 (Stbl. no. 323). Na de inwerkingtreding van die Wet is de vraag gerezen, of de buitengemeenten verplicht waren een bijdrage te verkenen in de kosten wegens aan vakonderwijzers uitgekeerde belooningen, omdat artikel 104 bij die Wet niet is gewijzigd, welk artikel uitsluitend aanspraak deed gelden op een uitkeering van buitengemeenten in de kosten bedoeld in artikel 101.

Artikel 101, eerste lid, luidt nu als volgt: „Wanneer een school, als bedoeld in artikel 97, bezocht wordt door kinderen, die niet wonen in de gemeente, waar dïe school is gevestigd, heeft deze gemeente aanspraak op een uitkeerïng van de gemeenten, waarin die kinderen