A.V.L.O.]\.

ALGEMEEN VOORZIENINGSFONDS VOOR LEERAREN EN ONDERWIJZERS IN NEDERLAND

Algemeen Secretariaat; ’s-Gravenhage, Koningin Mariaslraat 24 Telefoon 722548 – Giro 452370

Opsteller: C. BROUWER, Valeriusstraat 21 boven, Amsterdam-Zuid

Religieuzen en onderwijsvereenigingen

UIT HET ARCHIEF

Op uitnoodiging van het Hoofdbestuur van den Katholieken Onderwijzersbond in het Bisdom Breda, waren 9 Augustus 1937 in Utrecht vertegenwoordigers van de in het Katholiek Onderwijzers Verbond gefedereerde diocesane vereenigingen bijeen.

Als uitgangspunt van de besprekingen werd genomen het „rapport van de Commissie tot onderzoek naar de wenschelijkheid, de mogelijkheid en de voorwaarden van toetreding van de religieuze onderwijzers en onderwijzeressen in het Bisdom Breda tot den Katholieken Onderwijzersbond in het Bisdom Breda.”

Uit dit rapport nemen wij een en ander over:

~Bij de beoordeeling van de vraag of het wenschelijk is dat de religieuze onderwijzer en onderwijzeressen in het Bisdom Breda toetreden tot den Katholieken Onderwijzersbond, heeft de Commissie zich laten leiden door de belangen, die zoowel opvoeding en onderwijs als religieuzen en leeken zelf bij een eventueele toetreding zouden hebben.

De Commissie meent, dat de tegenwoordige tijdsomstandigheden ook in ons land meer dan vroeger een nauwe aaneensluiting eischen van alle bij het Katholieke Onderwijs betrokken leerkrachten. De openlijke en bedekte aanslagen die in verschillende landen op de vrijheid van het Bijzonder Onderwijs, speciaal op de vrijheid van het Katholiek Bijzonder Onderwijs en zijn bedienaren worden gepleegd, dringen naar een sterke eenheid, die de strijd voor de ons toekomende en verworven rechten krachtig zal kunnen voeren. De Commissie acht een uitzonderingspositie der religieuzen niet gewenscht en verwacht dat de strijd, die tot heden door de organisatie der leeken is gestreden, mede zal worden gevoerd door de religieuzen als lid der Katholieke organisatie.

Verder meent de Commissie, dat een samenwerking van religieuzen en leeken op gebied van godsdienst, kuituur onderwijs en opvoeding deze drie gebieden ten goede zal komen. In eenheid kan op die terreinen vruchtbaarder worden gewerkt. Er zal dan niet naast, maar met elkaar worden opgebouwd.

Het samengaan van religieuzen en leeken in één organisatie kan bij de beoordeeling van diverse kwesties van zeer groot belang zijn. Bij het baanbraken van nieuwe gedachten op het gebied van opvoeding en onderwijs, bij het beoordeelen van opleidingsaangelegenheden enz. opent de medezeggingsschap der religieuzen ook de gelegenheid hun zienswijze en hun belangen naar voren te brengen. Bij eenheid hebben de religieuzen ook hun invloed in de organisatie, die tot nu toe uitgeschakeld is. De Commissie moge verder dat ook de materieele belangen der religieuzen tot heden steeds door de organisatie der leeken zijn verzorgd. Het komt de Commissie gewenscht voor, dat de religieuzen als lid der organisatie ook voorlichten en werken om als loontrekkenden op de juiste wijze te worden behandeld. Het toetreden der religieuzen zou de financieele positie van den Katholieken

Onderwijzersbond zeer versterken en een breeder geestelijk werk zou hiervan het gevolg kunnen zijn. Tot nu toe werden alle acties bekostigd door de leeken, terwijl de vruchten der acties zoowel in den schoot der religieuzen als in dien der leeken vielen. De Commissie acht het gewenscht, dat de religieuzen bij toetreding volkomen dezelfde rechten verkrijgen als de leeken. Teneinde de religieuzen in de gelegenheid te stellen in alle instanties hun invloed uit te oefenen, meent de Commissie, dat een uitbreiding van het Hoofdbestuur met een vertegenwoordiging der religieuzen gewenscht is. Automatisch zal deze vertegenwoordiging der religieuzen zitting krijgen in het Verbondsbestuur van het Katholiek Onderwijzers Verbond.

Wat betreft de contributie der religieuzen meent de Commissie, dat voor hen de bijdragen voor de retraltefondsen moeten vervallen. De groote bezwaren, risico’s voor kloostergeest en kloostertucht, allermeest voor de jongere religieuzen, allermeest door het contact in de plaatselijke afdeelingen, werden niet ontveinsd.”

De vraag of allen inzagen, hoe belangrijk het was, dat de religieuzen als leden der bonden zouden toetreden, werd door verschillende aanwezigen behandeld.

De heer van Heek deelde mede, dat in den Roermondschen Bond de animo om toetreding der religieuzen te bevorderen niet erg groot was.

De religieuzen verkeeren immers in eenigszins andere omstandigheden dan de leeken; zij zijn toch dikwijls werkgevers en werknemers, hetgeen de verhouding, tusschen het aantal leeken en religieuzen, die aan één school moeten werken, in moeilijkheden kon brengen.

Zouden de religieuzen toetreden, dan zal aan hen ook plaats moeten worden gegeven in de besturen.

Het kan penible worden, indien kwesties behandeld moeten worden tusschen religieuzen-schoolbesturen en leeken-leerkrachten.

Wanneer de religieuzen lid zijn, zal men gemakkelijk kunnen zeggen, dat onze organisatie bij het behandelen van kwesties, waarbij de religieuzen betrokken zijn, preeken voor eigen parochie.

Roermond voelt wel voor het rapport en zou zich met toetreding kunnen vereenigen, mits de invloed op onze vergaderingen kan worden uitgeschakeld.

De Heer de Boer geeft toe, dat de beweeglijke vrijheid in de organisatie wel tot de toetreding der religieuzen kan leiden.

De Heer Bezems acht het plaatselijk ook goed, dat de religieuzen toetreden, omdat daardoor in vele plaatsen het aantal hoofden in de organisatie zal toenemen.

De Heer van Leek merkt op, dat een aaneengesloten minderheid een meerderheid kan zijn.

In het jaarboekje van het Katholiek Onderwijzers Verbond lezen wij, dat de onder bescherming van den H. Petrus Canisius staande federatie van algemeene diocesane vereenigingen van R.K. onderwijzers in Nederland, het Katholiek Onderwijzers Verbond 10 December 1933 werd opgericht.

De statuten werden door het Hoogeerwaardig episcopaat goedgekeurd in Zijn vergadering van 21 December 1933.