Aan het dagelijksch bestuur was als Geestelijk adviseur toegevoegd Mgr. J. G. van Schaick, die werd benoemd door Z.H. excellentie den Aartsbisschop van Utrecht. De Geestelijk adviseur moest voor alle vergaderingen, zoowel van het bestuur als van de leden, worden uitgenoodigd. Alle besluiten worden aan hem medegedeeld. Besluiten in strijd met :e Katholieke beginselen waren aan zijn Veto-recht onderhevig. De Geestelijk adviseur droeg geenerlei verantwoordelijkheid voor het finantieel beheer. Ook de bisschoppelijke adviseurs waren bevoegd om besluiten van het verbondsbestuur buiten werking te stellen.

Alle organisaties van het K.O.V. hadden haar Geestelijke adviseurs. Zoowel in de drankbestrijding-clubs, de retralte-fondsen, de werkloozenfondsen, als in de perscommissies hadden Geestelijke adviseurs zitting.

Dat de Geestelijke inspecteurs bij het R.K. Bijz. onderwijs vaak in conflict kwamen met de leeken leerkrachten is uit de praktijk bekend.

Het Aartsbisschoppelijk schooltoezicht telde 26 religieuze inspecteurs. Het bisschoppelijk schooltoezicht in het bisdom Haarlem 31. Het bisschoppelijk schooltoezicht in het bisdom ’s-Hertogenbosch 24. Het bisschoppelijk schooltoezicht in het bisdom Breda 10. Het R.K. schooltoezicht in het bisdom Roermond 1 hoofdinspecteur.

In alle 17 groepen van de commissies van beroep hebben Geestelijken zitting.

In alle 108 afdeelingen van de bij het K.O.V. aangesloten diocesane vereenigingen hadden Geestelijken zitting.

Mgr. P. J. M. van Gils was voorzitter van den R.K. schoolraad, tevens voorzitter van de afdeeling lager onderwijs.

In de commissie van toezicht van het R.K. Centraal Bureau voor onderwijzers en opvoeders hadden zitting: Pastoor J. G. Jansen en Mgr. Dr. P. J. M. van Gils. Mgr. Dr. Th. Verhoeven was directeur van het R.K. Centraal Bureau voor onderwijzers en opvoeders. Wij gelooven, dat wij de bezwaren van den Heer Van Heek tegen het opnemen van religieuzen in de onderwijzersvereenigingen gaan begrijpen.

Weezenverzorging en voogdij

L’avare sacrifie a son Idole, il sacrifie beaucoup, il sacrifie toutes choses; il sacrifie sa familie. Ernest Hello „rHomme” Ie veau d’or

Naar aanleiding van het artikel van den heer Lapperre in de „A.V.L.0.N.-rubriek” van 4 Herfstmaand inzake weezenverzorging, moest ik onwillekeurig denken aan de gangbare praktijk. Stel n 1. het volgende geval: Door één of andere oorzaak (ziekte of oorlogshandeling) zouden kinderen hun vader en moeder verliezen. Wat dan? Het A.V.L.O.N. zou de weezenverzorging ter hand nemen en dat was iets prachtigs. |

Maar wie zal in de eerste instantie die verzorging practisch op zich krijgen te nemen? De naaste familie natuurlijk, daar heeft de wet allang in voorzien, zoo goed zelfs, dat er geen ontkomen meei aan is. , , En hierin kan een kapitale oorzaak liggen van de totale overgang der kinderen.

De naaste familie is n.l. lang niet altijd de aangewezen instantie om zulke kinderen groot te brengen. Zij kan de toegewezen gelden uitsluitend voor de kinderen gebruiken, zij kan zelfs nog bijleggen, om de kinderen te brengen, met hun eigen medewerking natuurlijk, in een maatschappelijke positie, die wijlen vader en moeder zich voor hun kinderen hadden gedacht.

Maar er bestaat nog een derde soort. Ik bedoel de familie-hyena’s, die gretig op zoo'n vet kluifje zouden aanvallen. Ik ken ze maar al te goed, die jakhalzen, die gretig het inkomende geld zouden opstrijken en de kinderen alleen zooveel zouden geven, dat „niemand iets zou kunnen zeggen”, deugnieten, jonge en oude, die een meewarig gezicht zouden zetten, omdat ze te weinig voor die kinderen kregen en zelfs nog toegeven en zich onderwijl op de gruwelijkste en meest onmenschelijke manier zouden wreken aan de kinderen

op hun meer welgestelden maar nu overleden broer en het ontvangen geld ~voor die verwaande krengen zouden omzetten in bier en cognac en nog grover soorten van plezier en de kinderen in het milieu laten of onderdompelen, waaruit zij zelf niet vermochten te geraken. Spreek mij niet tegen; ik ken ze, positief; ik heb ze meegemaakt.

Mij is een geval bekend van een pleegkind, nog geen jaar oud, dat door zijn lieve verzorgers, oom en tante, in de lintjes en strikjes werd gezet en voor alle veiligheid „’t arme schaap was erg verwaarloosd; de maden kropen uit zijn bedje”, in een levensverzekering werd gedaan. Prachtig, nietwaar, zoo’n levensverzekering, vooral toen die lieve tante met fijngestampt glas ging werken .. . Zoo kan de familie zijn en wanneer haat en afgunst, hebzucht en wraak daar nog bijkomen, is het leed van pleegkinderen niet te overzien.

De feiten, die ik boven meedeelde, hebben zich een kleine veertig jaar geleden voorgedaan, maar ik geloof niet, dat de tegenwoordige omstandigheden aanleiding geven iets beters te verwachten. Maar stel het gunstigste geval, dat de familie, aan v/ie de pleegkinderen worden toevertrouwd, een werkelijk serieuze poging wil ondernemen, de kinderen behoorlijk en volgens hun stand (d.w.z. die der kinderen) groot te brengen.

Dan nog is dit vaak voor de goedwillenden een onmogelijkheid, omdat ze eenvoudig niet weten, wat daaronder verstaan moet worden, indien de pleegouders uit een lager maatschappelijk milieu zijn, dan de hun toevertrouwde kinderen. Zij missen de meest elementaire kennis daartoe. Een H.B.S. is hun bekend en ze weten, dat „de chique” z’n kinderen daar naar toe stuurt en dat die kinderen dan later stationschef worden of bankdirecteur of ontvanger, maar het verband is hun niet duidelijk. Het woord gymnasium kan niet worden uitgesproken door hen. En dat er aan een universiteit studenten zijn en met geld smijten en dat al wie dat niet kan daar niet thuis hoort, is voor hen een vanzelfsprekend iets. Want alles draait bij het volk nog om dit eene magische woord: geld.

Wie geld heeft laat zijn kinderen ’s avonds studeeren in ~een zee van licht” en dat is dan 45 Watt, wie geen geld heeft moet zuinig zijn, heeft lampjes van 10-20 Watt en gaat vroeg naar bed. Van al dat gestudeer worden zulke menschen niet wijzer, zoolang klinkende munt niet het overtuigende bewijs levert, dat het toch wel iets is.

En toch zijn deze menschen, ais ze de naaste familie zijn, de door de wet aangewezen pleegouders en geen voogdijraad, die daar iets aan kan doen. Ja, toch; ik hoor het al: controle. Ik geef direct toe, dat op de contróle-dagen het voor het oog wel allemaal in orde zal zijn, daar hebben ze in ons hypocrite vaderlandje patent op. Maar deze controle kan niet afdoende zijn, zelfs niet als ze beoefend wordt door serieuze menschen.

Neen, we moeten wat anders. Als bewezen kan worden, dat de naaste familie niet de aangewezen instantie is voor weezenverzorging, dan moet een andere instantie dit kunnen overnemen. Ik denk hier, voor wat de A.V.L.0.N.-leden betreft, aan een riant (van het Fransche rire) aan een blij en zonnig huis, waar de kleine dartele meid zou kunnen ronddartelen en honderduit babbelen. En ik denk aan kleine „onge”, die in de boks gezet zou worden door een aardige ïeekezuster, die hem zou doen vergeten, dat hij ook nog een echte ~mam” had gehad.

En later, als de kinderen grooter werden aan de andere afdeelingen van het kindertehuis, waar ze rustig zouden gedijen, waar ze in stalen harding ook weerbaar zouden worden gemaakt voor den tateren komenden levensstrijd: waar ze in blijheid en kracht zouden geraken tot hun volle ontplooiing. Zoo’n tehuis, zob’n toekomst, laat het A.V.L.O.N. daaraan bouwen.

En dan die wet veranderen, zoo gauw mogelijk, dat er ook werkelijk zoo iets te beginnen valt.

L. G. WELDERING