het openbaar en bijzonder onderwijs, dit nog te meer, omdat het bestuur van een bijzondere school het recht heeft om uit „eigen middelen boventallige leerkrachten aan te stellen en te bezoldigen”.

Uit Memorie van „Volksonderwijs” overgenomen.

No. 24.

Art. 100, lid 1. In 1942 vroeg de gemeente ’s-Gravenhage aan het Departement van 0., W. en K. toestemming om een boventalligen leerkracht aan te stellen aan een openluchtschool en één aan een buitenschool, te betalen door het Rijk op grond van art. 56 lid 2 der Wet. Het hoofd der school was zóó overladen met werk, dat het onderwijs in zijn eigen klasse er zeer onder leed. Er zijn geen bijzondere openluchtscholen voor ziekelijke en zwakke kinderen in de gemeente. Vele kinderen, van bijzondere scholen afkomstig, bezoeken daarom de gemeentelijke, openbare buitenscholen. Deze leerlingen profiteeren van gemeentelijke uitgaven, welke gedaan worden ten behoeve van de bedoelde onderwijsinrichtingen.

Het bijzonder onderwijs kan in dit geval van het aanstellen van boventallige leerkrachten, indien het op kosten van de gemeente geschiedt, nogmaals profiteeren volgens art. 100 lid 1, doordat wegens verlaging van den klassedeeler der openbare scholen alle bijzondere scholen in de gemeente voor het aanstellen van boventallige leerkrachten, eveneens op kosten van de gemeente, in aanmerking zouden kunnen komen.

Het Rijk wees het verzoek af en wenschte de boventalligen niet te betalen.

No. 25.

Art. 100, lid 2.

Als de gemeente boventallige leerkrachten heeft aangesteld voor de openbare scholen, hebben de bijzondere scholen recht op een vergoeding uit de gemeentekas voor een evenredig aantal boventalligen. De gemeente moet echter de boventalligen van de bijzondere scholen nog een jaar lang blijven betalen, nadat zy de hare heeft afgeschaft. In de oorspronkelijke Wet van 1920 stond zelfs twee jaar. Deze bevoorrechting van het bijzonder onder-

wijs kost de gemeente ’s-Gravenhage jaarlijks ƒ 300.000.—.

No. 26.

Art. 101. Landkaart.

„By de berekening van de kosten per leerling van hel openbaar onderwijs en de dienovereenkomstige vergoeding per leerling van het bijzonder onderwijs wordt geen onderscheid gemaakt tusschen „klassikale” en „hoofdelijke” leermiddelen. Toch zou dat zeer gewenscht zijn”.

Wanneer b.v. in een gemeente een openbare school met 50 leerlingen een nieuwe landkaart van Europa krijgt in de plaats van een versleten exemplaar, en die kaart kost 40 gulden, worden daardoor de kosten van het openbaar onderwijs verhoogd met een bedrag van 80 cent per leerling.

Een bijzondere school Tn dezelfde gemeente met 200 leerlingen krijgt een verhoogde vergoeding van 200 X ® cent = ƒ 160.—, en kan daarvoor vier nieuwe kaarten koopen, terwijl ze aan één wel genoeg heeft. De meerdere ƒ 120.— zijn natuurlijk ook voor iets anders te gebruiken. De bijzondere school kan er allerlei zaken van aanschaffen, welke aan het onderwijs ten goede komen.

Maar in elk geval wordt hier gezondigd tegen de gelijkstelling.

De gemeenten worden vaak gedwongen om de kosten voor het openbaar onderwijs laag te houden, teneinde hooge uitgaven voor het bijzonder onderwijs te vermijden.

Bovenstaand voorbeeld met de landkaart gaat alleen op voor kleine gemeenten. In groote gemeenten als Den Haag wordt het bedrag per leerling door het meer of minder aanschaffen van een landkaart niet op merkbare wijze beïnvloed. Bovendien moet de openbare school klein en de bijzondere school juist groot zijn. Dit voorbeeld is daarom o.i. gezocht. Verder komt de aanschaffing maar éénmaal in de 25 jaren voor.

Van andere zijde voert men hiertegen weer aan: Toch komt iets dergelijks in Den Haag geregeld voor. ledere gld., die voor het openbaar onderwijs wordt uitgegeven, moet vermeerderd worden met minstens twee gld. voor de bijzondere scholen. Het geldt voor alle exploitatiekosten. (Wordt vervolgd) R. VAN DER MEI

RUBRIEK SCHOOLLEVEN

OP DEN VOORMIDDAG VAN DEN 9den NOVEMBER

Tooneel: schoolplein.

Personen: Een Zij, een Hij en de „Baas”, een N.5.8.-er.

Op alle werkdagen ziet men hen met z’n drieën, gedurende de „kwartiertjes”, gezellig heen en weer wandelen, pratende over koetjes en kalfjes, lettende op de hun toevertrouwde spruiten. Politiek wordt streng vermeden. Door Hij en Zij, omdat ze zich boos maken, door den „Baas”, omdat het toch boter aan de galg gesmeerd is. Vanmorgen was het echter ~los”. Zoo maar in eens. onverwacht.

Zij: Nu hebben ze den Directeur van dat ziekenhuis ook doodgeschoten, hè?

De baas: Wie „ze”?

Zij: Nou, daar zal wel wraak achter zitten!

Hij: Hij kan toch niet als portier aan de deur gaan staan, om mogelijke moordenaars tegen te houden?

De baas: De dader is nog onbekend. Het is niet bewezen, dat de dader een N.S.B.er is.

Hij en Zij: Hum!

De baas: En al was het een N.S.B.er, dan zou ik het kunnen begrijpen!

Zij: Kunt U dsn goedkeuren, dat een totaal onschuldige man zoo maar wordt vermoord?

De baas: Was die vermoorde N.S.B.er, die daar al gewond in het ziekenhuis lag, aan iéts schuldig? Kunt U het goedvinden, dat zoo iemand vermoord wordt? U moet goed begrijpen, dat zoo langzamerhand de maat vol is, of dacht U, dat wij N.S.B.ers ons zoo maar als lammetjes zullen laten afslachten?

Hy: ’t Is maar het beste, dat ze ons dan ook maar wapens geven. Dan krijgen we een burgeroorlog. Ik begrijp

trouwens niet, dat die Duitschers aan dat kleine troepje N.S.B.ers de macht hebben gegeven.

De baas: Dat hebben ze ook niet. De N.S.B- heeft nog niets te zeggen. En wat dat kleine troepje betreft, er was in ons land geen enkele politieke partij, die zooveel leden had. En bovendien, we werden in ons land al jaren geregeerd door een zeer kleine minderheid. Een oogenblik stilte.

ZU: Ik begrijp toch niet, dat U bij die partij is. De baas: Nee, dat zal wel! Dat komt, omdat jullie bevooroordeeld bent, en de zaak van één kant bekijkt. Zij: U ook!

De baas: Nee, U vergist U! Ik ken het oude, weet wat het is, heb het nieuwe grondig bestudeerd, en ben tot het inzicht gekomen, dat Europa en dus ook Nederland, alleen te redden is door het Nat. Soc. en dat Europa in alle andere gevallen ten onder gaat in bloed en tranen door het communisme. Maar jullie bekijkt de zaak van één kant. Jullie oordeelt en veroordeelt, zonder er ook maar iets van te weten en te begrijpen. Jullie weet er niets van en jullie wilt er ook niets van weten. Het is zooals onze Leider zegt: Jullie bent te koppig om het te willen begrijpen.

Stilte!!!!

Zij: Mijn schoonzuster heeft veertien dagen geleden een pakje met winterkleeren naar haar man in Berlijn gestuurd. Natuurlijk niet aangekomen. Dat zullen ze wel. .!

De baas: Kan nog best aankomen. In Nederland zijn dit jaar 40000 diefstallen gepleegd bjj de spoorwegen. Hy: Ik kan het me best voorstellen! Als je niets meer hebt!

De baas: Dan ik nog niet. Als we zoo doorredeneeren, hebben we anarchie.