DE VINGER OP DE WONDE

Slot van blz. 3, no. 30.

No. 27.

Art. 101, lid 1.

Over elk dienstjaar vergoedt de gemeente aan de besturen van bijzondere scholen de kosten van die scholen, met uitzondering van de salarissen der verplichte onderwijzers, welke voor rekening van het Rijk komen. Het bedrag per leerling is gelijk aan dat, hetwelk per leerling van de openbare scholen beschikbaar wordt gesteld.

Indien de openbare scholen minder uiigeven dan bovenbedoeld bedrag, mogen de bijzondere scnolen hun bedrag toch geheel besteden. Als de openbare scholen meer uitgeven, krijgen de bijzondere scnolen ook meer, berekend over een vijfjaarlijksch tijdvak.

Beter zou het o.i. zijn, de vergoedingen vast te stellen volgens de werkelijke behoeften en daarbij controle mt te laten oefenen door de gemeente of de rijksinspectie.

No. 28.

Art. 125. Wachtgeldregeling.

In Kaatsheuvel bestond een openbare school met 9 R.Kath. leerkrachten. De school werd omgezet in een R.Kath. bijzondere school. Het bestuur ontsloeg de negen onderwijzers; ze kwamen op wachtgeld. De school werd overgenomen door een Congregatie, welke negen ordebroeders als onderwijzers aanstelde. (Uit „De Pacificatie van 1920”, rapport van den Bond). De overneid moest de kos-en van de wachtgelders betalen.

No. 29.

Art. 205, lid 1,

Een bezuiniging ten bate van de gemeentekas zou te vinden zijn in wijziging van art. 205 der wet. Schoolbesturen, die op 1 Januari 1921 terreinen, gebouwen en meubelen in eigendom hadden, ontvangen van de gemeente 6.214 % rente van de geschatte waarde. Op 1 Januari 1936 is de vergoeding verlaagd tot 5 %. Soms is de vergoeding hooger dan 5%. (Art. 205, lid 2).

Wanneer bovengenoemde gebouwen opnieuw werden getaxeerd, zou het totaal van de waarde dier gebouwen veel lager zijn en bijgevolg ook de rente-vergoeding. leder, die vaste goederen bezit, heeft de waarde zien dalen. Bovendien worden nieuwe gebouw'en door slijtage oud. ledere pariicuner sciirijrt Uus per jaar een percentage van de gebouwen af. Waarom doet men dat niet met onroerende goederen, weixe eigendommen van de schoolbesturen zijn?

Ook is de rentevoet van 5 % nog te hoog. Waarom is de rente op een vaststaand bedrag bepaald? Men zou de rente beter elk jaar opnieuw kunnen Vaststellen; ze zou gelijk kunnen zijn aan den rentevoet van de drie ten honderd rentegevende Nationale Schuld, desnoods vermeerderd met een half ten honderd. Deze basis geldt gedeeltelijk ook voor de waarborgsommen, zie art. 79 lid 5; alleen zouden we daar de zinsnede „in hetwelk de waarborgsom is gestort” gaarne zien vervallen, zoodat de rentevoet elk jaar werd bepaald.

De gemeenten keeren te veel rente uit aan de schoolbesturen. Die rente kan aangewend worden voor onderwijsdoeleinden. De openbare school bezit dergelijke fondsen niet, waardoor ze in ernstige mate achtergesteld is. Indien de rente niet 5 % was, maar afhankelijk werd gesteld van de rente Nationale Schuld, zouden de gemeenten tegenwoordig per jaar 2 millioen kunnen besparen.

De gemeente Den Haag betaalt momenteel aan schoolbesturen in enkele gevallen nog meer dan 6 % rente van de waarborgsommen! Art. 79 lid 5.

No. 30.

Art, 206, lid 4.

Bijzondere scholen, welke in 1919 reeds vergoeding ontvingen uit de gemeentekas, blijven de subsidie behouden in de volgende twee gevallen:

le. Wanneer het aantal leerlingen lager is dan in art. 96, lid 1, letter a, is bepaald.

2e. Wanneer de vacatures van het onderwijzend personeel langer duren, dan in de wet is bepaald, zie art. 96, lid 1, letter b.

Ze behoeven dan niet opgeheven te worden.

De openbare scholen, welke in 1920 reeds bestonden, zijn van de bepalingen van art. 22 bis niet uitgezonderd en worden wel opgeheven, of ze kunnen worden opgeheven.

Als een burgemeester verzuimt om volgens art. 22 bis lid 3 ontheffing te vragen aan de hoogere instantie, moet de school opgeheven worden. Hoe gemakkelijk kan een burgemeester het verzoek „vergeten”, vooral wanneer hij weinig sympathie gevoelt voor het openbaar onderwijs. Vroeger „vergaten” gemeentebesturen wel den minister te vragen, zie het „Rapport van de onderwijscommissie van den Vrijz, Dem. Bond”.

No. 31.

Kon. Besluit van 13 Dec. 1920, enz.

De bijzondere school heeft een grooten voorsprong op de openbare, doordat ze bij de exploitatie grootere vrijheid geniet. Zij kan b.v. op korten termijn nieuwe leermethoden invoeren en nieuwe boeken aanschaffen. De openbare scholen zijn met handen en voeten gebonden aan leerplannen met boekenlijsten, lesroosters, enz., welke in de grootere gemeenten slechts na het overwinnen van veel en tijdroovenden administratieven rompslomp kunnen veranderd worden. Men leze maar eens het Kon. Besluit van 13 Dec. 1920 No. 38, gewijzigd bij Besluiten van 13 Mrt. 1933 en 29 Dec. 1938. Vaak ook verzet een gemeentebestuur zich tegen wijziging.

No. 32.

Bijzondere scholen zijn vrij in het maken van propaganda voor haar scholen. De openbare niet.

No. 33.

Invloed gemeente-ambtenaren.

Ambtenaren der gemeente, belast met het behandelen van onderwijszaken, hebben zitting in de besturen van de door de gemeente gesubsidieerde bijzondere scholen. Op deze wijze wordt de objectieve beoordeeling der financieele aanspraken van het bijzonder onderwijs m gevaar gebracht. Zoo’n ambtenaar loopt gevaar, om bij de beoordeeling eenzijdig te zijn.

De wet behoorde dit te voorkomen.

Mij is een geval overkomen, dat een gemeente-ambtenaar des Zaterdags op verzoek inlichtingen verschafte over de onbillijke salarieering van een leerkracht aan een bijzondere school. Des Maandagsmorgens was het bestuur reeds precies op de hoogte, en de leerkracht ontving een standje van het hoofd der school.

Ambtenaren ter gemeentesecretarie kunnen invloed oefenen op het toelaten van leerlingen tot openbare of tot bijzondere scholen in een door hen gewenschten zin. Ze kunnen het niet alleen doen, maar het wordt ook wel degelijk gedaan! Daarvan zijn ons voorbeelden bekend.

No. 34.

Benoeming personeel.

Voor een betrekking aan een openbare school kan ieder in aanmerking komen. Schoolbesturen van bijzondere scholen benoemen alleen maar geloofsgenooten.

Aan R.Kath. bijzondere scholen genieten bij benoemingen geestelijke broeders en zusters de voorkeur. Jonge leeken-onderwijzers krijgen er steeds minder gemakkelijk een betrekking en die menschen solliciteeren dan dwars tegen hun beginsel in als onderwijzer aan een openbare school. Hoe zullen ze de belangen van de openbare school kunnen behartigen, als ze dit onderwijs in hun hart verafschuwen?

Dr. Moller zei op een vergadering van R.Kath. onderwijzers (9e R.Kath. Onderwijzersdag te Breda):