A V L o N

ALGEMEEN VOORZIENINGSFONDS VOOR LEERAREN EN ONDERWIJZERS IN NEDERLAND

Algemeen Secretariaat: ’s-Gravenhage, Koningin Mariastraat 24 – Telefoon 722548 – Giro 452370

Opsteller: C. BROUWER Valeriusstraat 21boven Amsterdam-Zuld

Meester Pennewips achterkleinzoon

Meester Pennewips achterkleinzoon heeft eindelijk iets van den opstandigen geest, waarvan Multatuli de volslagen afwezigheid vaststelde bij den beroemden Overgrootvader. Beroemd wegens zijn hopeloos te-kort-schieten in alles, wat den mensch tot mensch maakt. Hoor maar, hoe de jonge Pennewip les geeft in Vaderlandsche Geschiedenis.

o, ik zie ’t al. Allemaal gezellig bij mekaar. Ja, kom I maar dichterbij zitten. Piet. Drie op bank. Luister. Neen, ik begin nog niet. Eerst gaan we de vleugels uitslaan en vliegen, vliegen....

Waarom grinnik jij, Henk? „Dat kin toch niet, meester. We hebben geen vleugels!” Dat kan wel. Vleugels hebben we, adelaarswieken. Nog

breeder. Neen maar, ze weten het zelf niet. Ik bedoel de vleugelen der gedachte. Snap je Mina?

„Ikke niet. Meester. U houdt ons voor de mal!” ’Toch niet. ’t Is doodeenvoudig. Denk eens even allemaal aan je huiskamer. Klaar, ’t Is avond. De lamp brandt. Allen zitten om de kachel. Nou? Allemaal thuis geweest. Nog een keer; Denk eens allemaal aan de Zomervacantie. Waar was jij toen, Henk?

„In Ede Meester, op de Veluwe Meester! Fijn!” ~Dus je bent nu in gedachten weer in Ede? En ’t is zomervacantie?' Dan heb je je vleugelen uitgeslagen en twee reizen gemaakt. Wie ziet ze?

„Eentje Meester, eentje. Ik ben van hier naar Ede gevlogen.”

Wie ziet de andere reis? Niemand? Zal ik het zeggen: Henk is in den tijd teruggevlogen van nu tot de zomervacantie. Dat is zes S, zeven weken. Op de vleugelen der gedachte reisde hij terug in den tijd en tegelijk van hier naar Ede.

Nu zal Eefje nog even een veel grootere reis maken in tijd en in ruimte. Eefje gaat drie jaar terug en van hier naar Indië. Kijk, daar is ze weer op de suikerplantage niet ver van Rembang op Java. Ben je d’r?

~Ja Meester!” Nou ben jullie d’r allemaal achter. Op de vleugelen der gedachte gaan we nu reizen. Maar in den tijd veel verder terug. Eeuwen en eeuwen.

„Naar de Batavieren, Meester!” „Neen Wim, nog veel verder terug. Wacht eens, ik zal een lange lijn op’t bord trekken. Waar is een krijt? Nou, daar gaat-ie. Van links boven aan naar rechts; een bocht en dan naar links, weer een bocht naar beneden en weer naar rechts.

Hoeveel lijnen heb ik, achttien, negentien, twiptig. Nog meer. Zoo, ’t bord is half vol. Nu nog enkele die dunner worden, al dunner, al vager, stippeltjes.... niets meer. Links bovenaan een jaartal 1944. Een decimeter naar rechts zet ik.... Wie yll raden? Jij Kobus!

„1900 Meester.’’

Mis. Ik zet er 1000. Nu een decimeter verder komt te staan.... Jij Piet.

„Een nul, Meester!” Knap. ’t Jaar nul. Weer een decimeter verder naar rechts een streepje met 1000. Ja, duizend vóór onze telling. Nou verder: 2000, 3-, 4.... tienduizend. Nu tienduizend verder. Twintig, dertig, tellen, jongens! Halt. Honderdduizend vóór onze telling. Nu bij 100 000 tegelijk. Ho maar. We weten van dien tijd toch nietS' Niets. Nu eens kijken. Zie je dat kleine stukje van O tot 1944, daar weten we vrij wat van. Duizend terug ook nog wel wat. Tienduizend terug eigenlijk niets meer. Kijk, hier bij 4000 vóór onze telling zet ik een kruisje. Nu gaan we in den tijd terug, tot we daar aangekomen zijn. Vooruit. Sla uit je wieken. Ha! we zijn er al. Wat zie je. Dolf?”

|,lkke niks. Meester.” Dat begrijp ik. Je bent wel teruggevlogen, maar zonder doel. We doen ’t over. We gaan in den tijd zesduizend jaar terug en in de ruimte van hier naar de landstreek, die nu Ellertsveld heet. Juist, midden in Drente. Wat zie je nu. Dolf?”

„Hunebedden, Meester!” „Jokkebrok. Die zijn er nog niet. Eventjes wachten. Eventjes maar. Tweeduizend jaar maar. Weet je, wat je wel ziet? De groote en kleine steenen, waarvan ze later, na twintig eeuwen die groote grafkamers zullen bouwen. Dan 20 eeuwen later wonen er andere volken. Weer 20 eeuwen daarna wonen er Gerrhaansche stammen. En nog weer twintig eeuwen later rolt de spoortrein over de Drentsche heide.

Dus, geachte toehoorders, we gaan 6000 jaar terug en naar de landstreek, die nu Drenthe genoemd wordt. Nu zal ik je vertellen, hoe het er uitzag.

Om te beginnen. Geen heide. Bosschen en grasvelden. De donkere grond is vruchtbaar. Prachtig malsch gras groeit er en hooge boomen, dennen, sparren, iepen, linden, eiken. Kijk, ook haselaars.

St! Daar aan den boschrand grazen herten. Laten we dichterbij zien te komen. Ja, herten en daar, dat kleinere soort, dat zijn reeën. Kijk daar, nog herten; dat zijn rendieren. Pas op, de takken kraken. Uit het bosch komt een nog grooter hert, een eland.

Zie je dat daar, die donkere ruggen? Daar graast een kudde oerossen. Zwaarder dan de koeien, die hier na zestig eeuwen grazen. Hoor je dat geknor? Dat is het wilde zwijn. Kom niet in de buurt; zijn gevaarlijke slagtanden zouden je leelijk kunnen wonden. Wat draaft daar ginds? Stofwolken stuiven er van op. Hoor het hoefgetrappel- ’t Is een kudde wUde paarden. Snel hè?

INHOUD: Meester Pennewips achterkleinzoon Van het Algemeen Secretariaat Bibliotheek Departementale berichten Uit de pers Zomer in Holland.