van genoemde akten, evenals voor het afleggen van het examen in de handelsbriefwisseling in de Nederlandsche taal, is een bedrag van ƒ4O.—, vermeerderd met portkosten, verschuldigd.

Zij, die zich aan een der examens wenschen te onderwerpen, moeten vóór 1 April 1944 uitsluitend per briefkaart en zender toezending van eenig ander stuk een aangifteformulier aanvragen bij den voorzitter der commissie, die dit jaar met het afnenrien der examens is belast, den heer dr. W. van den Ent, inspecteur van het middelbaar onderwijs in de tweede inspectie, wonende te Voorburg, Oosteinde 34.

Apeldoorn, den ISden Februari 1944.

Voor den Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, Het Hoofd 'der Afdeeling,

W. de Boer.

‘ -.v e: “ ‘ '— 1-1 ìz! 3:’ . —?Î--—— ‘EËNQUIJW N / G 1 LDE ä lEuws —— ‚— 4 _ – ' uumnuunu/

DISTRICT DEN HAAG

Op 3 Maart werd de achtste lezing van den Nat.-Soc. leergang gehouden. In de plaats van kamera&d Schröder, die plotseling door dienstzaken verhinderd was, trad kameraad Kramer uit Amsterdam op. Na zijn causerie, waarvan een uittreksel hieronder volgt, werden nog enkele vragen over de verschillende geledingen >van den N.V.D. en hun werk en over de opleiding en vorming van de hulpkrachten behandeld.

' De Districtsvertegenwoordiger, L. M. V, d. SLUIJS

NEDERLANDSCHE VOLKSDIENST EN WINTERHULP NEDERLAND

De schrille contrasten aan den eenen kant bittere armoede, aan den anderen kant enorme overvloed die de laatste jaren in ons land bestonden, waren de corzaak, dat na de bezetting, een aantal vooraanstaande Nederlanders zich tot den Rijkscommissaris heeft gewend meet het verzoek ook in ons land te komen tot een Winterhulp. De Rijkscommissaris heeft dit verzoek ingewilligd en op 20 October 1940 de Stichting Winterhulp in het leven geroepen.

De noodtoestand in ons volk maakte uiterst snel werken dringend noodzakelijk en het gevolg was, dat de organisatie als het ware uit den grond gestampt moest worden. Daarom moest ook van het bestaande bestuursapparaat gebruik worden gemaakt. Ingeschakeld werden alle burgemeesters, die toch met gezag bekleed waren en van wie toch redelijkerwijs verondersteld kon warden, dat zij met de toestanden van de aan hun zorgen toevertrouwde volksgenooten op de hoogte waren.

Dat er snel gewerkt is, blijkt wel uit het feit, dat reeds op 28 November de eerste straatcollecte gehouden kon worden. Toen het eerste Winterhulp-seizoen voorbij was, bleek eerst duidelijk, hoe groot de nood in cns volk eigenlijk wel was en de toenmalige leiding van W.H.N. was het er over eens, dat we met Winterhulp welke instelling alleen gedurende de wintermaanden de extrazorgen wil verlichten alleen er niet kwamen, temeer ook, daar de noodtoestanden dikwerf van dien aard waren, dat geld of goederen daar geen uitkomst konden brengen. Er moest iets meer komen. Winterhulp toch wil de gevolgen bestrijden. Er moest evenwel een instelling komen, die de oorzaken van deze gevolgen wegneemt.

Dit nu wil de Nederlandsche Volksdienst.

Aan deze instelling ligt de volgende gedachtengang ten grondslag: f Een volk is pas iets waard, wanneer het levenskrachtig, sterk en gezond is. Eerst dan kan het de toekomst met vertrouwen tegemoet zien, Materieele welvaart, bloei van wetenschap, kunst en techniek zijn ongetwijfeld op zichzelf van buitengewoon belang, maar de schitterendste weelde, de meest verfijnde techniek en de diepzinnigste

kunst mogen nimmer doen vergeten, dat het tenslotte uitingen zijn van iets, dat deze waarden omvat en eraan ten grondslag ligt. Dat allerbelangrijkste „iets” is niets meer en niets minder dan het nuchtere, van alle versieringen ontdane, naakte leven van een volk. Twee dingen zijn er noodig, om deze bron van alle scheppende krachten in stand te houden. Het eene is de levensmogelijkheid, het tweede levenswil. Met de gedachte aan het scheppen van levensmogelijkheid zijn wij allen groot geworden, persoonlijk en ook als volk.

De geschiedenis, zooals wij die kennen, is voor een groot gedeelte niets dan een uiteenzetting tusschen de volkeren in hun streven naar levensmogelijkheid. Maar een nog belangrijker deel van de geschiedenis, het eigenlijke fundament, vormt de levenswil der verschillende volkeren in zijn op- of neergaande beweging en spanningen, die daardoor in elk volk en tusschen de volkeren onderling ontstaan. Toch is het maar zelden voldoende in het licht gesteld, dat levenskracht en levenswil beslissend zijn voor het zijn of niet-zijn der volkeren.

Wanneer men dit heeft leeren zien, dan zal men begrijpen, wat de Nederlandsche Volksdienst wil zijn met zijn kinderuiSzendingen, zijn moedertehuizen, kleuterverbiyven en andere instellingen.

Het gaat hierbij enkel en uitsluitend om de verhooging van de levenskracht en de versterking van den levenswil van cns volk. Het devies van den Volksdienst luidt dan ook: „Gezonder maken, wat gezond is en sterker, wat sterk is, om der wilie van het volk”.

De Volksdienst bepaalt zich alleen tot het erfgezonde en sterke- volksdeel. Hierin schuilen de krachten, die voor onze toekomst van waarde zijn, niet in het blijvend zieke en gebrekkige, dat zichzelf niet kan helpen en de ge-

meenïchap belast, zonder zelf iets te presteeren. Het is de taak van andere instellingen, voor deze volksgenooten te zorgen. JHerkwaardig genoeg werd in het verleden aan dit volksdeel overmatig veel aandacht besteed, terwijl voor het erfgezonde en sterke nagenoeg niets werd gedaan. Men liet zich voornamelijk leiden door een gevoel van medelijden en aangezien het erfgezonde nu eenmaal noodt medelijden wekt, werd aan het gezonde minder aandacht besteed. Het is echter geen kwestie van medelijden, maar eenvoudigweg plicht, het erfgezonde gelegenheid te geven 'zich te ontplooien: plicht tegenover ons volk, tegenover onze toekomst als volk, omdat de toekomst van ons volk wordt bepaald door het beste deel.

Daarom b.v. zorgt de Volksdienst, dat juist erfgezonde kinderen hun vacanties op het land doorbrengen, om daar aan te sterken en nieuwe krachten op te doen, want deze kinderen zijn waardevolle elementen, die mettertijd ons volk in deze wereld moeten handhaven en groet maken. En zoo is het ook gesteld met de uitzending van moeders naar moedertehuizen. Ook hier staat het belang van de gezondheid op den voorgrond. Doordat zij gezond en sterk worden gehouden, zullen zij hun taak in het gezin naar behooren kunnen blijven vervullen en dit zal ook aan de kinderen ten goede komen.

Zoo concentreeren de zorgen van den Volksdienst zich voornamelijk om moeder en kind. Beiden zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden en worden ook in het volksdienstwerk als één geheel gezien. Dit komt het beste tot uitdrukking in de hulpposten ~Moeder en Kind”, waar de moeder met raad en daad terzijde wordt gestaan in alle aangelegenheden, die haar, haar kinderen en haar gezin betreffen. Alle Nederlandsche moeders, kunnen daar met hun moeilijkheden komen. Slechts geldt het algemeen beginsel, dat niemand méér van de volksgemeenschap kan verlangen, dan hijzelf bereid is daaraan te geven. Scherper uitgedrukt: slechts zij, die aan de gemeenschap hun krachten geven of zullen geven, kunnen rechten doen gelden, indien noodig door den Volksdienst te worden geholpen. Daarom is het ook niet mogelyk, dat de Nederlandsche Volksdienst zooals zoovelen meenen, dat zou moeten geschieden zyn gelden put uit belastingopbrengsten. De Volksdienst wil in onze volksgenooten het bewustzyn wakker maken, dat iedere volksgenoot, die buiten zyn schuld in moeiiykheden is geraakt, récht heeft op hulp van de gemeenschap. Dit kweekt men niet door middel van het belastingbiljet; dit bereikt men alleen door het volk bewust te maken van zyn volkschen plicht. De vrywillige medewerkers vormen dus, mét de vrywillige bydragen, de sterkste kracht van den Volks-