GILDENIEUWS

VORMINGSWEEK VAN HET OPVOEDERSGILDE

Van 2 tot 9 Januari 1943 zal het Opvoedersgilde in de vormingsschool de „Scheele Berg” te Lunteren een vormingsweek houden.

Deze vormingsweek is voornamelijk bestemd voor die kameraden, die op het gebied van de opvoeding en van het onderwijs, hetzij in den Staat, hetzij in het Opvoedersgilde een functie hebben. Als sprekers voor deze vormings-

week zijn aangezocht, en hebben ten deele reeds toegezegd :

De Leider, Het Hoofd van het Opvoedersgilde,

De Secretaris-Generaal van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, De plaatsvervangend Leider der Beweging,

De Hoofden van de afdeelingen van het Opvoedersgilde e.a. Aan het bij wonen van deze vor-

mingsweek zijn voor de deelnemers geen kosten verbonden. Voor een beperkt aantal kameraden is nog plaats in de „Scheele Berg”.

Zij, die deze vormingsweek willen bijwonen, worden verzocht zich per omgaande op te geven bij het Secretariaat van het Opvoedersgilde te ’s-Gravenhage.

Naar de volgorde, waarin de brieven binnenkomen, zullen de toegangsbewijzen worden toegezonden.

BREEDVELT

(Slot van blz. 9) veelheid van kennis, moet meer bepaald komen op het hoe, op de wijze van leeren. Alzoo zal de quantiteit van het onderwijs zich moeten verkeeren in de q u a-1 i t e i t van de opvoeding.

Hiermede zijn tyij vanzelf gekomen bij den ,schoolmeester’ en zijn onderwijs *). Nu weten wij maar al te goed, hoe bij vele onderwijzers de veelweterij in hooge eere staat. Vandaar dat hij zelf maar al te veel het type is .geworden van den semiintellectueel, die véél weet, maar, door gebrek aan wetenschappelijke en wijsgeerige scholing, weinig b eg r ij p t. Wij weten wel, dat er verschillende factoren zijn, welke remmend op de gééstelijke ontwikkeling van den onderwijzer inwerken. Zeker wel de voornaamste is het altijdgelijk-hebben voor de klas; dit wordt zoodanig tot een gewoonte in het leven van den schoolmeester, dat hij meer verstard raakt in de veelweterij der eenzijdige verstandelijkheid dan eenig ander semiintellectueel. En toch moet juist de onderwijzer tot dieper inzicht komen, omdat door die eenzijdige verstandsontwikkeling de waarachtige opvoeding in het gedrang is gekomen. Meer dan eenig ander intellectueel heeft hij voorlichting noodig, moet hij genoodzaakt worden zich wetenschappelijk en. wijs-

*) Wij verwijzen ook nog naar d< volgende artikelen van schrijver dezes in „De Waag”: „Onze Schoolmeesters” (27-2-’4t), „Over Onderwijsvernieuwing” (i3-3-’4i) en „Opvoeding en Onderwijs” (i2-9-’4i).

geerig te ontwikkelen, opdat hij van onderwijzer opvoeder worde. Wetenschappelijk denken, waardoor de formeele kennis van het eenzijdig intellectualisme tot een meer lévend denken wordt omgezet, vooronderstelt niet alleen den dóórdenkenden geest, doch brengt, zooals .wij reeds opmerkten, den mensch meer tot zichzelven, openbaart hem zijn innerlijke leven. Want het dóór-denken gaat niet zonder critiek en twijfel, het leidt zelfs tot de zèlfcritiek, één der voornaamste factoren van het wijsgeerige denken.

Waartoe, zal men vragen, is deze wetenschappelijke en wijsgeerige scholing noodig, wat is het nut dezer scholing? En dan moeten wij oogenblikkelijk toegeven, dat er meer te verdienen is met de veelweterij, met het ,africhten’ en ,klaarstoomen’ dan met wijsgeerige studie. In zooverre heeft de wijsbegeerte voor den onderwijzer géén nut, en door deze ontkenning van het nut der wijsbegeerte vrijwaart hij zich tevens van de onvermijdelijke onrust van een ontwakend gééstelijk leven.

Velen blijven liever bij de verstandelijke ontwikkeling van de veelweterij staan dan dat zij zich de onrust van de zèlfcritiek op den hals halen. Het nut voor den schoolmeester, hetwelk hem de wijsgeerige scholing zal kunnen schenken, ligt 'meer bepaald in het feit, dat hij niet slechts onderwijzer, maar meer bepaald opvoeder zal worden.

„Tot ware menschwording heeft ieder mensch behoefte aan wedergeboorte”, schreef indertijd onze groote redemeester, Bolland.

Doch hoevelen onzer gevoelen deze behoefte! In zooverre men derhalve die behoefte niet gevoelt, doch zijn kracht, terwille van de verdienste, blijft zoeken in de veelweterij van het eenzijdige intellectualisme, zal men toch óók moeten bedenken, dat men dan als z.g. intellectueel te groot mag zijn voor een servet, maar gééstelijk nog altijd te klein blijft voor een tafellaken. ,y. FLENTGE

Boekbespreking

Dr. A. Blonk, J. Brummelkamp. Dr. J. J. Fahrenfort: ~Sociaaleconomische aardrijkskunde voor de Middelbare school” I. De wereldhuishouding. 11. Onze volkshuishouding. Uitg. J. B. Wolters, Groningen 1942.

Blonk, Brummelkamp en Fahrenfort zijn ons door veel gebruikte schoolboeken reeds lang bekend. Toch kunnen wij deze boeken niet zonder eenige reserves aanbevelen. De schrijvers hebben de wereldhuishouding op zuiver democratische wijze geanalyseerd in vele volkshuishoudingen, waarvan nergens blijkt, dat zij per slot van rekening behooren tot één dynamisch geheel. Het is van belang den leerlingen duidelijk te maken, dat Nederland niet langer leeft in een „splendid isolation”! Die bekrompen vóór-oorlogsche visie moeten wij den leerlingen vooral niet bijbrengen, want dan leeren zij den tijd niet verstaan. Waar de leeraren zélf „de groote synthese” verstaan, kunnen ze dit overigens goede materiaal met dictaten aanvullen. In zooverre bevelen wij deze boeken aan want bétere zijn er nog nietl Dat ze spoedig komen! LAMMERTSE

COoJuti lid van Jud ÖpvosidjiMi^Udsi!