OPVOEDING IN VOLKSCHEN GCm

ORGAAN VAN HET DPVÜEOERSGILDE

No. 22 2e Jrg. 20 Sprokkelmaand (Febr.)l943 Verschijnt eiken Zaterdag

Uitgave: NENASU, Postbus 58, Utrecht, Telef. 11851.

Hooidopsteller:

W. Th. de Boer ♦ 's-Gravenhage Opstelraad:

Dr. G. de Gelder en Dr. W. F. de Groot Secretaris van den Opstelraad:

Dr. F. Breedvelt,

Jozet Israëlslaan 48 ♦ 's-Gravenhage Organisator:

I. T. van Eelen ♦ 's-Gravenhage

MENSCH EN ARBEID

„In het zweet Uws aanschijns zult Gij Uw brood verdienen.”

Dit was de Paradijsvloek waarmede de mensch gestraft werd voor een groote zaak : ongehoorzaamheid aan God. Het Oude Testament leerde ons dit en wij weten, dat het Oude Testament als Gods Woord overgebracht werd door joodsche tusschenkomst. De Paradijsvloek is dus van joodsche afkomst en als zoodanig een echte joodsche vloek, want arbeid waarmede men zich inspannen moet is altijd voor den jood een vloek gebleven, de zwaarst mogelijke straf. Maar helaas niet alleen voor de joden. De vloek is teruggekomen onder het kapitalistische regime. Onder dit regime is de arbeid een vloek geworden en weer was het een jood, Karl Marx, die dezen vloek tot de basis maakte van de marxistische theorieën, tot het machtige wapen van den marxist, waardoor de arbeider opgevoed werd om den arbeid te beschouwen als den vloek van zijn leven, om hem daarmede tot opstand te brengen tegen het kapitalisme.

Het is het Nationaal-Socialisme, dat het begin van de verlossing van den Paradijsvloek heeft gebracht. Nog is hij niet van ons weggenomen, want nog is het kapitalisme niet verdreven, maar het begin is gebracht en wij weten, dat uiteindelijk de bevrijding komen zal.

Waardoor en waarmede zullen wij de vrijheid brengen? Door den arbeider, of liever de geheele volksgemeenschap, de arheidsidee en een arheidsideaal te brengen. Dit ideaal geeft aan den arbeider, aan ieder die door arbeid zijn brood moet verdienen, aan het leven van eiken werker een zin, boven al het materialistisch streven uitgaande, het is de idee waardoor het geluk aan de menschen kan worden gebracht. Noch door de marxisten, noch door

de liberalen is het gelukt den arbeider tot een gelukkig mensch te maken. Wij hebben den weg gevonden en wij zullen hem wijzen aan ons geheele volk

Deze weg is, in het kort gezegd, de juiste verhouding te vinden tusschen mensch en arbeid. Zooals wij de geheele Nationaal-Socialistische leer hebben opgebouwd op de geschiedenis, zoo moeten wij, om de verhouding tc leeren kennen tusschen mensch en arbeid, de geschiedenis van het beroep en van den beroepsarbeid eerst goed bestudeeren. Dit is door het Duitsche Arbeidsfront gedaan; op die geschiedenis baseert zich ook de geheele beroepsvorming, zooals het D.A.F. die voorstaat. Van hun ervaring kan het Nederlandsch Arbeidsfront een gelukkig gebrtiik maken.

Om in het kort de geschiedenis der beroepen weer te geven willen wij slechts aanstippen de vier perioden, waarin de arbeid in de geschiedenis kan worden bekeken.

De geschiedenis van het beroep

De eerste periode. De vroegste geschiedenis van den arbeid was alleen een strijd om het bestaan. De stammen of sibben sloten zich in familieverband aan en de beroepsvorming vond plaats naar natuurlijke gezichtspunten. Nieuw gevonden werkstoffen als brons en ijzer maakten nieuwe beroepen, maar steeds werkten daarbij samen de man, jiimiiiMiiiniiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiniiiiiniiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiimmiimiiin

INHOUD :

Mensch en arbeid – Lichamelijke oefening en lichamelijke opvoeding – Nationaal-Socialistische opvoeding – Uit de pers – Officieel nieuws – Gildenieuws – Boekbespreking – A.V.L.O.N. iiiimiiiiMiimiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiimmimiiiiiimmiiiiimmiiiiiimiiiiiimiimiiiiiiiimiiii

vrouw en de familie. De werkers waren jagers, visschers, boeren en herders. Zouden wij durven beweren, dat de arbeid voor hen een vloek is geweest? Evenmin toch als voor de vogelen des velds. Wij weten, dat de Voorzienigheid voor de vogelen des velds zorgt, ze moeten er alleen voor vliegen. Zou deze arbeid voor de vogelen een vloek zijn? Natuurlijk niet. Evenmin als voor onze voorouders.

De tweede periode. Toen kwam langzamerhand een soort van_ specialiseering naar persoonlijken aanleg. De huisarbeid werd grootendeels opgeheven en er ontstonden verschillende beroepen die men leerberoepen zou kunnen noemen. Wij kennen dien tijd, het is de tijd van de gilden, waarbij een beroep werd uitgeoefend door den meester, den gezel en den leerling. Maar een beroep werd niet verdeeld in onderdeden, het werd volledig uitgeoefend door den vakman. Wij vinden hier notities b.v. dat in de Karolingertijd, omstreeks 795, er in het geheel niet meer dan 13 beroepen bestonden: ijzer-, goud- en zilversmeden, schoenmakers, timmerlui, wapenmeesters, zeepzieders, broodbakkers, nettenmakers enz.

Kan men zeggen, dat in dezen gildetijd het werk een vloek is geweest? Wij weten het wel beter, dat in die tijden iedere vakman zich met volle liefde aan zijn werk gaf en in de volmaaktheid daarvan zijn levensgeluk vond. Ook speelden religieuze gevoelens een groote rol, zeker is het, dat in dezen tijd het geluk werd gevonden in den arbeid.

Toen kwam de derde periode, die ons den paradijsvloek terugbracht. De tijd, ingeleid door de Fransche revolutie en de haar voorafgaande vrijdenkers. Wij kennen de gedach-