Het is wel eigenaardig, dat velen onzer democraten jaren geleden als hoogst gewenscht bepleitten, wat de Amerikaansche democraten b.v. toen reegis afkeurden.

In een der nummers van de „Vacature” kwam indertijd een kort uittreksel voor uit een Amerikaansch rapport, uitgebracht door een commissie belast met een onderzoek naar den juisten tijdduur der lagere school. Het luidde':

„Tot nu toe is de achtjarige grondschool vrij algemeen iri de V.S. en in Canada. Eerst op ongeveer 14 jarigen leeftijd is overgang naar het M.O. mogelijk. De zeer deskundige comrnissie, samengesteld uit bekende paedagogen, betreurt dit. Het Amerikaansche kind wordt van 12—14 jaar bezig gehouden met onnutte herhalingen in vakken of gedeelten van leervakken, die van weinig waarde zijn. Het lost reKenkundige vraagstukken van tamelijk ingewikkelden aard op, terwijl het hoognoodig met de studie van de wiskunde moest "beginnen. Het repeteert gedurig aardrijkskundige feiten en feitjes, terwijl het kennis moest maken met economische en sociale betrekkingen tusschen de volken. Het leest nog altijd hardop, terwijl het binnengeleid moest worden in de studie van de letterkunde. Het wordt met geweld onmondig gehouden.”

„Het is hoog tijd, dat men de achtjarige grondschool, omzet in een zeven- of zesjarige. Dit beteekent niet, dat de leertijd verkort moet worden of dat er minder gelegenheid tot verdere ontwikkeling moet zijn. Integendeel, Maar het leidt tot een juistere waardeeririg van wat eigenlijk lager onderwijs is.

Het omvat de essentieele cultuurmiddelen: lezen, schrijven, uitdrukking van een gedachte, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis en wat natuurkennis. Zoodra een leerling deze vakken voldoende beheerscht, moet hij overgaan tot een ander type lagere of middelbare school. Het onthouden van dit laatste onderwijs aan kinderen, die voldoende rijp zijn voor verdere ontwikkeling, is in strijd met het democratische principe.”

„Het te lang op de lagere school blijven is schadelijk voor het kind”. „Het „óp de plaats rust!” voor voldoend onderlegde kinderen is overal noodlottig.” Het huidige departement van Opvoeding, en K. is inderdaad met de besluiten inzake onze tegenwoordige grondschool op den goeden weg.

A 1 zijn wij geen voorstanders van de z.g.n. standenscholen, integendeel, we behoeven ook niet naar de andere zijde over te hellen en rijp

en groen, begaafd en minder begaafd of onbegaafd te dwingen te lang in hetzelfde schuitje, te gaan samenvaren.

Ligt alzoo een wijziging der erfelijke factoren (verankerd in onze chromosomen) in een bepaalde gewenschte richting niet in onze macht en zijn al de persoonlijk verworven aanpassingen aan de omstandigheden, in het bijzonder door de opvoeding, dan ook al niet erfelijk, toch houdt dat nog niet in, dat alle oefening en opvoeding daardoor nutteloos moet zijn (zie ook voorafgegane citaten).

De aanleg (de erfelijke factoren, die de jonge menschen bij hun geboorte mede ter wereld brengen) kan tot op zekere hoogte worden ontwikkeld tot een maximale grens bij gunstige omstandigheden.

De wijze, waarop dat gebeurt en de omstandigheden waaronder, zijn van grooten invloed en de inwerking van verschillende opvoedkundige factoren tijdens hun lichamelijken en geestelijken groei zou (zelfs bij volkomen identieke tweelingen) hen toch steeds meer en meer doen divergeeren. En al bleven dus eigenschappen als volharding, combinatievermogen enz. al dezelfde, dan nog zou door de verschillende elementen, gekristalliseerd in hun parate kennis, waarmee ze steeds heb■ ben te combineeren enz. dat verschil wel aan den dag treden.

Men vergete ook niet, dat de aanleg tot iets, al is hij dan ook al aanwezig, zich door dat aanwezig zijn alleen nog niet behoeft te manifesteeren.

Integendeel, voor het zich ontplooien van dien erfelijken aanleg, zijn allerlei invloeden uit de omgevende wereld, waaronder een individu opgroeit, van zeer groote beteekenis en ook de als zoodanig bedoelde opvoeding kan zeer stellig aan de ontwikkeling ervan medewerken. Een kind van positief muzikalen aanleg, wordt daardoor alleen nog niet een groot musicus. Maar wel zal de meest geperfectionneerde muzikale opleiding niet in staat zijn een poot musicus te maken van een kind zonder dien a.anleg. Opvoeding alleen schept geen talenten. Opvoeding kan een talent tot ontplooiing brengen. En bij de meest ideale schoolinrichting met kleine klassen en een keur van leermiddelen en beste methodes en uitstekend geschoolde leerkrachten zullen de resultaten nog steeds verre blijven beneden de verwachtingen, als het materiaal, waaruit de leerlingen bestaan, gespeend is van de noodige overgeërfde intellectueele gaven.

Maar dat neemt óok al weer niet

weg, dat men iedereen een goede kans moet geven zijn aanleg tot volle ontplooiing te brengen, door de omstandigheden, waaronder opgevoed wordt, zoo gunstig mogelijk te maken. En daar mankeert nog heel wat aan.

En pas -dan bestaat de kans, dat de sociale selectie in veel belangfijker mate dan tot nu toe het geval was mee zal werken tot verheffing van het lichamelijke, geestelijke en moreele niveau van de toekomstige maatschappij in haar geheel. En dit is toch zeer zeker heden ideaal van een opvoedingssysteem in volkschen geest: de volksgemeenschap • toch kan ze niet missen, de lichamelijk en geestelijk parate en vooral en dit niet op de laatste plaats karaktervolle leden.

De Staat kan daar zeer zeker veel toe bijdragen en het is ook eensdeels de plicht van lederen, zichzelf respecteerenden Staat, dat te doen, maar als de omstandigheden daarvoor op een gegeven moment te ongunstig zijn, is het mogelijk beter, dat aan het individu toch eenige vrijheid gelaten wordt, zelf de hai.d aan den ploeg te mogen slaan, dan lijdzaam te moeten blijven wachten op het oogenblik, waarop de Staat zal aanpakken, wat tot heden toe verzuimd werd. Gewis kan de school direct ook nog heel wat meer doen dan tot op heden gebeurde voor dé lichamelijke en geestelijke gezondheid van het volk en door de sociale selectie ook indirect.

Vooreerst dan door de lichamelijke opvoeding in den meest uitgebreiden zin van het woord: vrijeen ordeoefeningen, gymnastiek, openluchtspel, zwemmen, roeien enz.

Natuurlijk moet men zich wachten voor de illusie, dat men door die lichamelijke opvoeding het ras verheft, wat betreft zijn erfelijke factoren. Evenmin als dat immers bij de geestelijke opvoeding mogelijk is, is het dat bij de lichamelijke; de selectie alleen biedt daarvoor de mogelijkheid. Maar dat neemt niet weg, dat men den drang naar meerdere lichamelijke opvoeding met blijdschap kan begroeten.

Men moet trouwens bij de lichamelijke opvoeding aan meer dingen denken dan aan het lichaam alleen ; zeer terecht mag men ook wel de' opvoeding in haar geheel in het middelpunt zijner beschouwingplaatsen.

Gymnastiek, sport en spel, hebben ook zeer zeker een sociaal-paedagogischen kant. Het moderne leven eischt nu eenmaal in zeer groote mate geestelijke paraatheid maar het is voorzeker waar, dat de overdrijving in die richting' belartgrijke schade berokkent aan de lichamelijke gezondheid.