In 1906 werd in Denemarken een wet uitgevaardigd ter bestrijding van de publieke onzedelijkheid en de venerische besmetting. Daarbij werd de reglementeering opgeheven, terwijl als middel van bestaan ook de prostitutie niet wordt erkend. Onzedelijke uitingen of gebaren in het publiek zijn strafbaar gesteld, en hetzelfde geldt ook voor het houden of doen houden van publieke huizen, of het onder anderen vorm gelegenheid geven tot ontucht.

Personen, lijdende aan geslachtsziekten, hebben, afgezien van de vraag of zij kunnen betalen, recht op gratis behandeling, waar tegenover echter ook voor de patiënten behandelingsdwang bestaat. Indien de behandeling niet goed thuis kan geschieden, hebben zij ook het recht zich te doen opnemen.

In bepaalde gevallen is het ook gewettigd om personen aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen, indien zij daarin toestemmen. Zoo zij weigeren, dan kan de rechtbank, indien althans daartoe voldoende redenen bestaan, dit onderzoek, in weerwil van het verzet, toch doen plaats hebben.

Officieel worden in de verschillende plaatsen artsen aangewezen die gratis onderzoek verrichten, terwijl speciaal voor Kopenhagen bepaald is, dat op verschillende punten van de stad, op de bepaalde uren, de geneesheeren zitting zullen houden.

De personen, die in een ziekenhuis worden opgenomen voor de behandeling eener geslachtsziekte en wel op kosten van den Staat, kunnen dit ziekenhuis niet verlaten zonder toestemming van den behandelenden geneesheer. Overtreding daarvan wordt met gevangenisstraf bedreigd.

Belangrijk zijn ook de bepalingen van wet no. 276 van 1922 betreffende het sluiten van huwelijk en echtscheiding. In hoofdstuk 2, paragraaf 11, lezen wij: „Hij, die aangetast is door een besmettelijke geslachtsziekte of lijdende is aan epilepsie, kan geen huwelijk sluiten zonder dat de wederpartij van het bestaan van die ziekte op de hoogte is gebracht, en zonder dat beide partijen door een geneesheer op de hoogte zijn gebracht van de gevaren die uit het aangaan van dat huwelijk voortspruiten.”

In hoofdstuk 3 lezen wij, dat de a.s. echtgenoot op eer en