Onder deze auspiciën ontstonden in 1909 de Ortsgruppe Freiburg i.B. onder Fischer (met Lenz als secretaris) in 1910 Stuttgart onder Weinberg. In Zweden werd de eerste Landesgruppe opgericht het Svenskt Sallskap för Rashygien en ook in andere landen werd de stichting van soortgelijke Landesgruppen voorbereid, toen de wereldoorlog dit werk verstoorde.

In 1916 werd de vereniging weer een nationale (Deutsche GeseUschaft für Rassenhygiene). De registratie der leden werd afgeschaft en de Ortsgruppen verkregen meer zelfstandigheid. In 1924 ontstond de Ortsgruppe Dresden (Kühn) in ’26 Tübingen (eerst Wolf, later Weits) en Graz (Potland) daarna Münster (Besserer) Osnabrück (Meyer) Bremen (Dunker) in 1929 Barmen-Elberfeld, Solingen, Köhl, Cloppenburg, Vechta en Leverküsen (Muckermann). In 1930 telde de vereniging 1300 leden. Achtereenvolgens waren Ploetz, v. Gruber, Krohne en Fischer voorzitter.

Naast Ploetz’ stichtingen ontstonden in Duitsland allengs „vele „bonden tot verheffing van het Noordsche ras, welke zich vóór en „na den oorlog, geheel buiten wetenschappelijken grondslag om, „hebben gevormd. Doch ook onder de beoefenaars der genetiek en „onder de sociologen zijn er enkelen, wier onderzoekingen met de „vooropgezette meening van de superioriteit van het Noordsche „ras zijn doorweven. Hierdoor worden partijzucht, partijhaat en „politiek in de eugenetiek binnengeleid, hetgeen stellig niet be„antwoordt aan Galton’s ideaal om de menschen van de toekomst „ieder in eigen soort door de besten van hun soort vertegenwoordigd „te zien.

„Dat in Duitschland de rashygiëne in geschreven en gesproken „woord somtijds buiten eigen bedoeling om hierdoor bijv. „medewerking aan de antisemitische stroomingen verleent, kan niet „worden ontkend. Er gaan daar uit eigen midden herhaaldelijk „stemmen op, om tegen deze onverdraagzaamheid, welke de eugene„tiek in miscrediet brengt, te waarschuwen” *).

„De afdeeling voor Rashygiëne op de vermaarde Hygiënische „Tentoonstelling te Dresden in 1911 onder leiding van Von Gruber

♦) Dr. M. A. V. Herwerden, Erfelijkheid bij den Mensch en Eugenetiek, p. 468 II drk.