lijking zoeken te vinden tusschen een aangenomen norm, en het te toetsen geval, of wel men wil een bepaalde eigenschap in een bepaalde, constante (absolute), maat uitdrukken. Het eerste is, indien men een goede toetssteen heeft, veel gemakkehjker dan het laatste.

In de voorgaande drie decenniën is vooral ook de belangstelling toegenomen door de zgn. „mental-tests”. Deze tests toetsen de meer geestelijk getinte eigenschappen van een mensch, meer speciaal van kinderen. Men meent zelfs daaruit te mogen prognoseeren. Want, terwijl uit het testen van physische eigenschappen meestal niet veel anders opgemaakt kan worden, dan dat de geteste persoon voor een bepaald beroep al dan niet deugt, is het testen van de geestelijke quahteiten der kinderen er vaak op gericht, om te ontdekken hoe bepaalde functies het best kunnen worden gestimuleerd. Een kind, dat meer visueel dan auditief blijkt te zijn, dient men eigenlijk ander onderwijs te geven, dan het auditieve en een kind, extra begaafd voor het onthouden van getallen, maar met weinig woordgeheugen, moet vooral op het laatste terrein worden bijgewerkt.

Uit taUooze onderzoekingen is de overtuiging geboren, dat een betrekkelijk jong kind een intelligentie bezit, die zich later nog maar weinig ontwikkelt. Daaruit leidt men, mits het onderzoek goed geschiedt, de prognostische beteekenis van het testen af. Men meent uit zoo’n test al op de leeftijd van een jaar of 6 te kunnen bepalen, voor welke beroepen het kind het meest geschikt is en wil het onderwijs daar direct op inrichten wat natuurlijk alleen al om finantieele redenen, veel waard zou zijn. Maar, hoe moeten zulke tests wel zijn ingericht? Er bestaan haast evenveel test-methoden, als er menschen zijn, die die tests hebben toegepast, en dat alleen al stemt tot nadenken over de absolute waarde van die tests. De schoolkennis (die natuurlijk maar ten deele te maken heeft met de intelligentie) zou b.v. kunnen worden onderzocht op de volgende wijze. Men geeft snel een aantal eenvoudige sommen op, die opkhmmen in moeilijkheid, en waarvan het type overeenkomt met de typen, die in de verschillende klassen van het lager onderwijs worden behandeld. Bijv.:

Hoeveel is 3 gulden en 8 gulden?

Marie ging met 57 cents naar den kruidenier, waar ze twee pond zeep a 9 cents moest koopen. Hoeveel hield ze nog over?