XI. 5. Zwakzinnigen op afzonderlijke scholen. Almeer dringt in en buiten onderwijskringen de overtuiging door, dat het in het belang is, zowel van het zwakzinnige kind zelve, als van de klasse, waarin dit ten onrechte bij normale kinderen geplaatst is, om dit soort kinderen naar scholen van buitengewoon lager onderwijs over te plaatsen. Voorschriften in dien zin, worden bij ons te lande, almeer door schoolraden aan hoofden der, onder hun toezicht staande scholen verstrekt. Maar daarvoor is nodig, dat de gewone onderwijzers leren, dit soort kinderen te onderkennen, waarvoor aanvulling der programma’s van opleidingsscholen voor onderwijzers, in die richting nodig blijkt.

XI. 6. Litteratuur. Dr. F. Curiius. Die organischen und funktionellen Erbkrankheiten des Nervensysyems. 14,80 Mrk. —H. Vorwahl. Selbstmord und Rasse. Münchener Med. Woche nr. 1936. Irma Weinberg und J. Lobstein. Beitrag zum Vererbung des manisch depressiven Irreseins. Th. W. van der Woude. Alcohol en misdaad, een bewerking der Statische gegevens, betreffende Nederland. Leiden 1935. Prof. Dr. W. A. Banger. Verslag van cursus: Maatschappelijke oorzaken van de misdaad. Dr. D. Wiersma. Criminogene factoren Mens en Maatschappij 1936. Dl. 1 blz. 77/78.

XII. 1. Motieven voor kinderloze huwelijken. Dr. Paul Popenoe beschrijft in dit artikel de motieven waarom echtparen, kinderloos blijven. Bij 576 gevallen van permanente kinderloosheid, bleek 1/3 deel buiten hun wil kinderloos te zijn 2/3 deel uit eigen verkiezing. Het onderzoek bestond uit vragen via de beste vrienden tot die echtparen gericht. Een rechtstreeks ondervragen toch zou allerlei onware redenen opleveren. Het resultaat van het onderzoek was dat 1/6 der uit eigen wil kinderlozen daartoe om economische motieven waren gekomen, 1/20 om eugenetische motieven, 1/11 om gezondheidsredenen van vader of moeder. 27%, (het meest voorkomende geval dus), bleef kinderloos om egocentrische redenen. Kinderen zouden hun slechts binden, zij moesten vrij blijven in hun bewegingen enz. 23% dankte kinderloosheid aan de preferentie van de vrouw voor een bepaalde baan. Als vorm van levensvulling werd hieraan de voorkeur gegeven, boven het hebben van kinderen. Slechts in 6% van de gevallen werd eenvoudig gezegd, dat zij niet van kinderen hielden. Uit het geheel blijkt, dat het kinderloos zijn van gezinnen, niet zijn oorsprong vindt in eugenetische overwegingen.

XII. 2. Genetica en sociale factoren in de prostitutie. Een onderzoek in Kopenhagen gehouden, bij 530 prostituée’s gaf tot resultaat, dat deze bijna zonder uitzondering behoren tot geslachten, waarin drankzucht, criminaliteit, zelfmoord, oligophrenia, psychopatiën en lichamelijke defecten regelmatig voorkomen. Tevens bleek dat de moeder en grootmoeder van moeder’s zijde, veelal ook prostitué waren. Hieruit zou men kunnen concluderen tot de erfelijkheid van de aanleg voor de prostitutie, 206 der onderzochte prostitué’s hadden kinderen, in totaal 310.