Ofschoon dus de beide eerstgenoemde zoons van Henrick Hooft en Aeghje Hasselaer uit het kader der tot nu toe besproken parenteel-leden schijnen te vallen, zoo heeft één hunner, n. 1. Gerrit (Fil. V No. 102) toch in zijn jonge jaren iets gedaan, wat misschien als een aanduiding opgevat mag worden, dat hij in aanleg met den Hasselaer’s-aard behept was. Als rijke patricierszoon had hij na zijn rechtenstudie de gebruikelijke Europeesche reis gemaakt, en keerde als 23 jarig jongeling in Amsterdam terug. Door den invloed zij ner zeer machtige familie zag hij zich op dien jeugdigen leeftijd tot tweeden pensionaris der stad benoemd, met voorbijgang van meerdere oudere gegadigden, die zeker hoogere aanspraken hadden. Dit staaltje van protectie verwekte dan ook algemeene verontwaardiging en spotlust, zooals uit pamfletten blijkt, die men bij Elias geciteerd kan vinden. Maar deze vermeldt tevens, dat Hooft reeds na één jaar zijn ambt verwisselde met den secretaris Coenraad van Heemskerck, omdat hij er zich te jong voor voelde.

Later bracht hij het tot raad, pensionaris, secretaris en burgemeester van Amsterdam, terwijl hem in 1685 een gezantschap naar Engeland werd opgedragen. Onbekwaam zal hij dus wel niet geweest zijn, en zoo mag men de terugtreding in zijn jeugd vermoedelijk wel beschouwen als een bewijs van zelfkennis, bescheidenheid en eerbied voor de rechten van anderen.

Tenslotte mogen nog de twee zoons uit het huwelijk van Joachim Rendorp met Brigitta Huift vermeld worden (Fil. V No. 95 & 96): Herman Rendorp (1647—1724: zie lijstje blz. 10), die met Maria Loten trouwde, bij wie hij een dochter Apollonia won (Fil. VI. No. 172), die de vrouw van Balthasar Boreel werd, maar geen kinderen kreeg, en Pieter (Fil. V. No. 96) (1648—1699), die weder een nichtje uit de Hasselaer-parenteel tot vrouw nam: Johanna Huift (Fil. V. No. 93.) (Jan’s dochter ex Cloeck Margaretha (Fil. IV No. 48 X 48a) en bij haar drie kinderen kreeg.

De beide Rendorp’s dezer 5e filiatie waren rijke brouwers, en handhaafden daarmee de traditie hunner voorouders van moeders-, misschien ook van vaderszijde. Hun nakomelingen bleven brouwers in de volgende vier generaties en bekleedden vooraanstaande plaatsen in het Amsterdamsche patriciaat; maar dan treedt een merkwaardige verandering op, die in het tweede deel van dit opstel besproken zal worden.

Tenslotte verdient nog een (waarschijnlijk vergeten ?) held vermelding: Frederik Bontemantel (Fil. V No. 119) zoon van Frederik ex Hasselaer Agatha Jan’s-dochter( Fil. IV. No. 63). Hij was kapitein ter zee. Ineen verborgen hoekje van een manuscript ~Genealogie Huift” vond ik bij zijn naam de bijvoeging: ~stierf op het bed van eer”. Waar dat eerebed stond of meer waarschijnlijk dreef, was er niet bij vermeld.

ZESDE FILIATIE.

In de 6e filiatie ontmoeten wij in de eerste plaats een Cornelis Hasselaer (Fil. VI. No. 200), die in 1696 als assistent naar Indié vaart, om er in