periode ‘) ten volle vertoont; 2° dat de zgn. „negatieve phase” van Ch. Bühler, gekenmerkt door ontstemdheid, grilligheid, onbehagelijkheid enz. niet te constateren blijkt *) en zeker niet als durende toestand van ettelijke maanden; 3° dat de schoolklas in de puerale periode een eigen autoriteit bezit en een specifieke ~veiligheid” verschaft. Vele détailgegevens mogen hier onbesproken blijven, mede doordat het onderscheid tussen de Duitse meisjes-opvoeding, separatisme, huiselijke levensgewoonten, uitzonderingspositie van den vader, etc. tal van psychologische gevolgen heeft, die afzonderlijk beschouwing zouden behoeven.

Het ongekunstelde en vruchtbare van deze onderzoekingen ligt goeddeels in het ontstaan in een concrete, paedagogische situatie, waar de onderzoekers zelf in een paedagogische funktie werkzaam waren. In deze opzichten onderscheidt zich de studie over de samenwerking van kinderen in groepen door Mej. Bos (no. 69; no. 70 is een causerie over dezelfde stof) merkbaar. Dit op zichzelf verdienstelijke en in ieder geval zeer uitvoerige onderzoek lijdt a/ onder onbekendheid (?) met de inderdaad zeer talrijke experimentele onderzoekingen van dezelfde en nauw verwante vragen en b/ onder onbekendheid met de paedagogische implicaties der onderzochte verschijnselen, zodat hetgeen den paedagoog nu net interesseren zou nogal eens ontbreekt. Ten bewijze hiervan diene het volgende als voorbeeld. A 1 1 p o r t wordt genoemd, maar men wenste te weten wat staande kan blijven van zijn bewering, dat de kwaliteit van groepswerk daalt bij taken, die logisch denken vereisen (Soc. psychol., p. 273 V.). Men mag aannemen, dat Mej. B. deze stelling niet onderschrijft. Paedagogisch is hier discussie echter vereist. Dit geldt eveneens ten aanzien van Allport’s mededelingen (t.z.p. blz. 278) omtrent het verschil in vatbaarheid voor gunstige groep-invloed op prestaties bij kinderen en volwassenen. Verschil in aard van en vatbaarheid voor groep-beïnvloeding bracht ook Moede (Exp. Massenps. p. 193-198) reeds ter sprake. Ook wees hij op de over-prikkeling van ~gespannen” typen in de groep werkende, met uit die overstimulatie voortvloeiende prestatie-vermindering. Hoe belangrijk zou ook confrontatie zijn met verscheidene andere onderzoekingen ’), en een vergelijking van groepswerking bij het verrichten van intellektuele en motorische *) of zintuigelijke “) prestaties. En een dgl. discussie zou Mej. B. in het geheel niet alleen verzwakt hebben in haar opinies, al zou ze op menig punt tot precisie, tot concretisering ge-

‘) Door mij (Inl. t. d. studie d. paed. ps. Hfdst IV) beschreven periode: overgang van kinderjaren naar praepuberteit.

*) Gelijk ook door mij en anderen beweerd t.a.p. blz. 97.

*) B.v. Sengupta en Sinha in: Indian J. of Ps. I, 1926 en Dashiell in: J. of abn. en social ps. 25, 1930. Vgl. ook Burt: Mental & Schol. test. p. 177 v.

‘) Vgl. laatstelijk; Abel, bibliogr. no. 66.

‘) B.v. Gurnee, Ps. Buil. 33.