dwongen zijn. Wat echter de aan het Montessori-onderwijs toegezwaaide lof betreft, deze is niet in overeenstemming met de individualistische tendenz, welke deze methode kenmerkt. De Dalton-school, indien zij waarlijk een of andere „probleem-taken-methode” volgt, biedt betere kansen (evenals natuurlijk de t.p. niet genoemde methode Decroly). Hoe kritisch men ook dan nog blijven moet, bewijst een voorstander van dgl. groepswerk, H. R. Do ugl a s s zelf *). Ten slotte is het bevreemdend, nergens het onderzoek van Pa 11 an d een Nederlandsen onderwijzer in een Nederlandse school , waarin eveneens de waarde van samenwerking onderzocht is, vermeld te vinden; evenmin als b.v. het onderzoek van H a u b o 1 d, waarin de door Mej. B. gevolgde methode (stijl groepering van schilderijen) speciaal onderzocht is. Uit de verschillende resultaten, welke uiteraard niet alle in gelijke mate gefundeerd kunnen zijn, kiezen wij er enkele wier strekking in ons beknopte bestek is in te zien: kinderen in groepjes een taak verrichtende presteren aanmerkelijk meer dan individueel. Zesjarigen bereiken in de groep een prestatie, welke nog een stuk boven het niveau van achtjarigen ligt. Oudere kinderen (1 l-13j) bereiken in groep 72. 9% van het te behalen puntental, individueel 49.5%. Waar kinderen, die ieder op zichzelf niet tot een zekere prestatie in staat bleken, samenwerken, komt de vereiste prestatie wèl tot stand. Enkele oorzaken, waaruit dit effect verklaard kan worden doch die alle nog velerlei onderzoek vereisen zijn, het initiatief, dat de samenwerking op gang brengt en dat welke dit gaande houdt, vervolgens de onderlinge kritiek, tenslotte de concentratie, deze laatste verstaan als gelijkmatiggerichte arbeidsintensiteit. De kinderen, welke als proefpersonen dienden, vormden geseligeerde groepen (schoolklassen); de kinderen kenden elkaar reeds enigermate als klasgenoten. Aard en opbouw van argumentatie werden niet onderzocht of uitgewerkt. Het gekozen werk als interpretatie-werk leent zich specifiek voor een dgl. onderzoek, doch is zeer be perkt van strekking t.a.v. paedagogisch-didaktische vragen. Groepsleiding bleef buiten beschouwing. Zo blijft wel allerlei te wensen, maar reeds dit bescheiden onderzoek veronderstelde zeer veel werk, we mogen dus dankbaar zijn. Van Charlotte Bühler ontving de wereld dit jaar een boekje (59), waarin zij plotseling veel voorkomende misvatting van experimenteel kinderpsycholoog meent paedagoog te kunnen worden. Nu roept het boekje bij den geschoolden paedagoog zéér veel problemen op, maar ondanks dat bevat het,m.n voor de kinderjaren, tal van praktische wenken. Daar echter diepe opvoedingsproblemen Ch. B. ontgaan en de incidenteel voorgestelde oplossingen geen systematische eenheid noemen, kan men dit boek op z’n best ~toegepaste kinderpsychologie” noemen en als zodanig een proeve uit de Amerikaanse school. Die school echter leverde ook het voortreffelijke en zéér praktische boek van Ethel Ka win

’) In Hfdst. VIII en IX van: Modern Methods in highschool teaching. 1926.