(75) over kinderspeelgoed op; het heldere, overzichtelijke en instructieve leerboek van Ruth Strang (65). Boeken die, zakelijk en onpretentieus als ze zijn, aangenamer aandoen dan dat van Ch. B.

Een interessante, eveneens uit Amerika stammende studie, is die van Deutsche (no. 72), welke aantoont, dat Piaget’s (vgl. ook no 78) opvatting van het causale denken bij het kind veel te sterk de nadruk legt op alogische interpretaties en interpretatie-momenten. Het valt te betreuren, dat Deutsche de kwalitatieve groepering en behandeling van haar materiaal met ontoereikende middelen onderneemt, terwijl zij voor het overige toch bewijst een goede kijk op het werk te hebben en tot belangrijke vondsten te kunnen komen. D. onderzocht 732 kinderen van 8-16j. en bediende zich in sterk gezuiverde vorm van Piaget’s proefmethode. Haar resultaten verdienen dus stellig onze aandacht. Allereerst blijkt wel, dat van P.’s 17 typen van causaal verklaren, die bij kinderen voor zouden komen, zeer weinig stand houdt bij grondige toetsing. Zo blijven slechts 4 typen over in enigszins overtuigende mate. Uitermate belangrijk is ook, dat met grote stelligheid het type van antwoord door het kind gegeven veel sterker afhangt van het type van de vraag dan van het psychogenetisch stadium, waarin het denken verkeert. Zelfs bij de 8-jarigen al is 81 % van de antwoorden primitief-natuurwetenschappelijk (~materialistisch”) en in ieder geval is er dan van Piaget’s animistische, dynamistische, praelogische (etc.) verklaring niets meer te bespeuren. . . als ze er ooit geweest zijn. Zo voegt ook Deutsche ’s verdienstelijke studie weer een nieuwe kritiek toe aan de vele, die Piaget reeds te verwerken kreeg.

Tot de studie der puberteit draagt o.a. een drietal publicaties naderbij (no. 61, 62, 76.) Enige afzonderlijke vermelding verdienen 61 en 62. D e b e s s e’s studie hangt ten nauwste samen met zijn vroeger verschenen Grise d’ Originalité juvenile, een meesterwerk over puberteitspsychologie. Het onderhavige boekje geeft er de methodische ondergrond aan en tevens een historische achtergrond, daar het veelvuldig teruggrijpt op de samenhangen met oudere puberteitspsychologieën. Als mehoden worden vnl. de dagboekstudie en de enquête onderzocht en gewaardeerd, doch niet los van het dagelijks verkeer in het rijk geschakeerde milieu van pubers als de school, jeugdvereniging e. dgl. Dim o c k’s Rediscovering the adolescent lijdt enigszins onder het verlangen van den auteur te en dus andere auteurs en andere opvattingen meer als der puberteit dan als owi-dekkers derzelve te zien. Te zeer gelooft hij dientengevolge, dat hij den pubescent ziet ~zoals-ie-is”. Schrijver bestudeerde systematisch 200 jongens van 12-14 j. gedurende 2 jaar; grensleeftijden van het onderzoek waren dus 12-16 j. Zij bewoonden industriesteden (Lake Michigan en omgeving), behoorden tot uiteenlopende sociale groepen, intelligentie-niveau’s en godsdienstige milieu s. De concreetheid van verscheidene probleemstellingen maakt het boek ook voor Europa interessant om methode en inhoud. We krijgen een indruk van tijdgebruik van de jongens op deze verschillende leeftijden, daarmee